zondag 14 februari 2016

Waarom IDYLLEN?


Het Nederlands bestaat blijkbaar nog altijd en het zindert van leven. Het kan overweldigen en vertederen. Verbeelden en tergen. Het is zijn eigen – uitdagende – baas (‘en zoek jij het verder zelf maar uit’) in de nieuwe gedichtenbundel van Ilja Leonard Pfeijffer, Idyllen.*

Ik heb hem gekocht. En er nog geen moment spijt van gehad. Een verzameling gedichten waarin je moeite moet doen om je weg te vinden. Op internet zijn legio recensies te googlen. Maar zelfs deze slagen er niet in om voor spelbederver te spelen door te verklappen wat je eigenlijk zelf liever het eerst ontdekt.

Waar ze wel in geslaagd zijn is zichzelf collectief het etiket van oppervlakkigheid op te plakken. Langs alle kanten zeuren ze ‘deze Idyllen zijn écht niet idyllisch te noemen’. Als aanloopje naar een opsomming waaruit moet blijken dat die écht niet idyllisch zijn. Een soort negatieve definitie van idylle dus. Ik ben, vóór ik deze regels opschreef, nog eens extra gaan kijken. Nergens vind ik er het enige logische – zou je denken – vervolg op hun verzuchting. Namelijk: ‘Waarom heeft Pfeijffer die nieuwe gedichten van hem dan eigenlijk Idyllen genoemd?’

Er is een interview met Pfeijffer op het net, hier, waar die vraag ook niet gesteld wordt. En Pfeijffer zelf rept er niet over, misschien om de interviewer geen appelflauwte te bezorgen, want na de vermelding van de 'technische' termen alexandrijnen en jambische hexameter geraakte deze meneer in een kramp waarin hij Pfeijffers poëziedemonen pseudohumoristisch trachtte weg te jagen. De dichter: we zien een stevige veertiger met een verward Michiel de Ruyterkapsel, kettingrokend, in een gezellige ruimte vol boeken, de jeneverfles op tafel met enkele blikjes bier ernaast die hij tijdens het gekeuvel soldaat maakt. Daar zit het personage van zijn gedichten, compromisloos en eerlijk. Met een taxerende blik na iedere vraag. En nee, niet idyllisch.

Voor zover u nog niet verdwenen bent, lezer: ga alvast in de buurt van de nooduitgang zitten. Ik besef dat ik hier atypisch bezig ben. Dat is het effect van de Idyllen, er is geen houvast meer in de wereld;-)

Goed, hierboven heb ik al mijn verblufte verrassing te kennen gegeven over het, in het nu godbetert, opduiken van een soort poëzie dat mij in de jaren zestig van mijn sokken blies. Voor de kenners: de Ooievaarpockets van Paul Rodenko heb ik jarenlang gekoesterd als een dominee zijn bijbel. Daarin ontdekte ik Lucebert, waar ik geen knijt van begreep, maar waarvan de woordenkracht alleen al ieder verzet tegen de onverstaanbaarheid smoorde. En als de achterflap van Idyllen beweert "Pfeijffer dicht als niemand tevoren", dan zeg ik: "Pfeijffer dicht als Lucebert tevoren". Ook. En als de commentatoren zeggen "Pfeijffer dicht als Martinus Nijhoff tevoren", dan zeg ik: ook. En er zijn nog meer Tevorens in de bundel gesignaleerd door de recensenten: Anna Bijns, Marten Toonder, Jacob van Maerlant, Achterberg, Van Ostaijen, Rilke... Zelf vond ik een spoor van Alain Teister :)

Eén Tevoren, echter, is oorverdovend afwezig in het recensiekoor en, als je Pfeijffer kent, toch zozeer aanwezig, dat je er bijna over struikelt. Het antwoord op de vraag: 'Waarom Idyllen?'

Omdat Theokritos van Syracuse zijn gedichten εἰδύλλια (idyllen) noemde. Die waren ongeveer even lang of kort als die van Pfeijffer. Omdat Theokritos in de 3e eeuw v.C. leefde en in het Dorisch-Grieks schreef. Omdat Pfeijffer een classicus en kenner van het Dorisch is, want Pindarosspecialist. En omdat er een rechtstreekse lijn te trekken is van Pindaros over Hölderlin en Lucebert naar Pfeijffer, zoals ik in een vorig bericht van Pfeijffer zelf te weten kwam. Omdat de verzameling Idyllen van Pfeijffer geheel in de geest van Theokritos' verzameling gevarieerd over van alles gaat, 'de hoge zowel als de lage taalregisters bespelend' (VSB-juryverslag). Omdat Pfeijffer een strakke versmaat in acht neemt (rijmende alexandrijnen) zoals Theokritos met zijn dactylische hexameters, waardoor de poëtische intensiteit een grote hoogte kan bereiken. Omdat Pfeijffer kwistig met literaire allusies en eruditie rondstrooit, zoals Theokritos. Omdat zijn werk vol onstuitbaar leven en temperende ironie is, zoals dat van Theokritos.

Als de recensenten hun huiswerk hadden gedaan hadden zij geweten dat de 'idylle' zijn zeemzoete karakter pas in de Byzantijnse tijd verwierf. Dan hadden zij misschien, naast al die andere Tevorens, ook het spoor van Theokritos gevonden in de 13e Idylle:

"Ik hoor de spinster kirrend grijze wielen draaien.
De nacht is aangezegd. De warre uren waaien.
(-)
Scharnieren piepen en de luiken klapperen.
De iunx tracht met vleugeltjes te wapperen,
maar hij is op de holle uren vastgepind.
Alleen de spinster weet wanneer opnieuw begint
wat door haar bruine kunstgebit is afgekloven. 
Geloven is geen woord. Wat is, is ooit gewoven."

Theokritos Idylle II uitgave door Aldus Manutius Deze ronduit grimmige sfeer vind je in heel de bundel terug. Maar hier wordt die opgeroepen via het bedrijf van de Griekse schikgodinnen, die het leven spinnen en weven en ook het levensrad bedienen en doen stoppen. In de oud-Griekse traditie is de iunx de radvogel die, vastgebonden, mee moet draaien om een magische liefdeskracht op te wekken. (Wat, Pfeijffer, Eros en Thanatos?) Dat gebeurt uitgerekend in Theokritos' 2e idylle, waar een vrouw, Simaitha, wanhopig via deze magische riten de liefde van haar minnaar probeert terug te krijgen. Als in een litanie roept Simaitha telkens opnieuw de iunx smekend aan. Kijk, Pfeijffer zegt dit niet met zoveel woorden, maar voor mij lijkt dit, in een idylle opduikend, een duidelijke verwijzing naar Theokritos. (Het toeval wil dat die 2e idylle de enige was die ik met mijn klas las. In vertaling, want in het Dorisch, dat kun je niet maken :-)

Om toch niet te eindigen in een zwarte sfeer van dood en verderf wil ik de 11e Idylle aanbevelen met de heerlijke passage waar Pfeijffer liefdevol zijn begraven omaatje van 100 jaar uit haar doodskist helpt om haar naar de tram te brengen. Als twee samenzweerders zijn zij onderweg, diep in gesprek, de enigen die weten dat zij niet dood is.

En als classicus kan ik zijn 9e Idylle wel hebben, waarin hij de sfeer oproept van die jaren van een 'decadente studie in verval' waarover hij in de slotverzen het volgende kwijt wil:

"                   zoals we naar de toekomst zeilden
op brakke vlotten van een achterhaalde zee,
zo wijnkleurig ben ik en ga ik met ons mee
tot ver voorbij de wereld en haar efficiëntie.
We hebben veel geleerd. De les was decadentie."

Let's sail on. Wijnkleurig en wel ;-)

----------------------------
*Idyllen won de VSB Poëzieprijs 2016 - iets wat mij normaal wantrouwig stemt, want zo’n jury genereert natuurlijk een onderlinge grootste gemene deler die uiteindelijk niemand kan bevredigen. Vond ik. Blijkbaar had ik deze keer in de jury kunnen zitten.