zondag 25 juli 2010

Ihr holden Schwäne


Friedrich Hölderlin is hier al eens ter sprake gekomen, als Pindarusvertaler. Hij kende zijn klassieken door en door, beter dan ik en, naar ik vermoed, de meesten van mijn medeclassici nu ooit zullen bereiken. Verschillende eeuwen, verschillende prioriteiten. Ook zijn eigen werk is compleet verstrengeld met de klassiek-Griekse traditie. Het maakt het minder gemakkelijk te 'veroveren' en waarschijnlijk haken lezers die geen voeling hebben met die klassieke traditie snel af. Om over de kennis van het Duits nog niet te spreken.

Maar soms vind je bij Hölderlin gedichten die helemaal geen klassieke klank hebben. En evenmin ouderwets overkomen. Die gewoon eeuwig verstaanbaar zijn, zolang natuur en mensen bestaan. Pure poëzie, zoals het schitterende 'Hälfte des Lebens' :

Mit gelben Birnen hänget
Und voll mit wilden Rosen
Das Land in den See,
Ihr holden Schwäne,
Und trunken von Küssen
Tunkt ihr das Haupt
Ins heilignüchterne Wasser.

Weh mir, wo nehm’ ich, wenn
Es Winter ist, die Blumen , und wo
Den Sonnenschein,
Und Schatten der Erde ?
Die Mauern stehn
Sprachlos und kalt, im Winde
Klirren die Fahnen.


Een vertaling (onderaan) doet natuurlijk onmiddelijk afbreuk aan de klank van het gedicht. Gelben Birnen vertalen met 'gele peren': dan verlies je het warme stemhebbende karakter van de 'g', de 'n' en de 'b' en daarmee ook de sfeer. En de sfeer oproepen van een idyllische natuur, daar was Hölderlin een meester in. Natuurlijk is er meer aan de hand in het gedicht, dat merk je aan het Weh mir. De 'ommekeer'. Het gedicht eindigt bij de techniek, als antithese van de natuur : muren en windvanen, Hölderlins realiteit in een wintertijd zonder bloemen en zonnewarmte. Wetende dat Hölderlin dé dichter over het dichterschap is moeten we vermoeden dat daar ook hier sprake van is, en dat dat heerlijke beeld van zwanen die in een roes het water beroeren iets meer is dan een romantische stemming.

Hölderlin publiceerde dit gedicht in 1805, waar voor hem inderdaad zowel letterlijk als symbolisch de helft van zijn leven te situeren is. Dat weten wij nú, achteraf, en sommige commentatoren trekken zonder nadenken die anachronistische kaart, alsof Hölderlin dat op dat moment geweten zou hebben. De titel moet uiteraard geïnterpreteerd worden binnen zijn opvattingen van het dichterschap. En opvattingen had hij, onderbouwd, uitgewerkt en becommentarieerd. Het lukt alleen groten zoals Hölderlin om toch nog, ondanks deze theoretisch intellectuele achtergrond, en zonder dat de lezer daar een vermoeden van hoeft te krijgen, een 'ongerept' pareltje als Hälfte des Lebens neer te zetten.

De zwanen, het 'heilignuchtere' meer, de bloemen, de winter: ze staan bij Hölderlin voor meer dan hun oppervlaktebetekenis, zoals ik in heel wat commentaren ontdekt heb, en zijn integraal terug te voeren op motieven uit de klassieken. Niet alleen qua inhoud, maar ook verstechnisch is er een klassieke erfenis te vinden en daarover eerst in het kort, even.

Met zijn affiniteit tot Pindarus had Hölderlin een reputatie van 'mannelijk-profetische' dichter toegedicht gekregen. Maar aan zijn poëzie zit ook een zeer sterke lyrische kant, die men dan eerder 'vrouwelijk' wil noemen, verwijzend naar Sappho, dé lyrische dichter bij uitstek. Dat valt voor sommigen duidelijk aan te wijzen in de metriek, met name het gebruik van de adoneus, het eindvers van de sapphische strofe (dit kan geen toeval zijn, gezien Hölderlins klassieke achtergrond en de zorgvuldigheid waarmee hij zijn gedichten componeerde): -uu-u, of: beklemtoond, onbeklemtoond, onbeklemtoond, beklemtoond, onbeklemtoond. De titel van dit gedicht is zo'n adoneus, de eindregel ook. Je vindt er nog een aantal binnen het gedicht. Het illustreert wat rond 1800 de literaire aandacht vasthield en hoezeer Sappho in de belangstelling stond.

Hoe merkwaardig al die klassiekgerichte aandacht van Hölderlin ook is in het licht van zijn wens een authentieke Duitse onafhankelijke poëzie te willen creëren, even groots als de antiek-Griekse (een aspect van zijn dichterschap dat door die beruchte en bepaald sinistere stroming in de Duitse geschiedenis helaas uitgebuit is), het blijft een boeiende ontdekking in Hälfte des Lebens doorheen de uitvoerige commentaren die ik o.a. hier gevonden heb en waarvan ik een gedeelte wil overnemen.

De zwaan is het traditionele zinnebeeld van de dichter. De metafoor was in Hölderlins tijd nog algemeen verbreid en zonder meer zo begrepen. Plato vertelt (Staat X,620) dat de ziel van Orpheus in de onderwereld verkiest als een zwaan terug te keren op aarde, voor Callimachus zijn de zwanen 'de vogels van de muzen', Horatius noemt Pindarus 'de Dircaeische zwaan' (Carm. IV,2,25). In 1534 publiceert Alciatus zijn Emblemata met de zwaan als embleem van de dichter.

De dronkenschap van dergelijke zwanen is in dit verband volkomen normaal, zeker in combinatie met 'nuchter' water ;-) De 'nuchtere dronkenschap' is immers eigen aan de dichter, en dat sinds klassieke tijden (sobria ebrietas, μέθη νηφάλιοϛ), want dichtkunst is een combinatie van begeestering en bezonnenheid. Bij de Pseudo-Longinus in zijn 'Πεϱὶ ὕψουϛ' ('Over het verhevene') vinden we de overdenking: ὅτι κἀν βακχεύμασι νήφειν ἀναγκαῖον (dat nuchter blijven ook in een bacchantische vervoering noodzakelijk is). Later pakken de kerkvaders de term over in mystiek-religieuze betekenis, en in Duitsland is hij in de tijd van Goethe nog algemeen in poëtische zin. Een notitie van Hölderlin zegt: »Das ist das Maß der Begeisterung, das jedem Einzelnen gegeben ist, daß der eine bei größerem, der andere nur bei schwächerem Feuer die Besinnung noch im nötigen Grade behält. Da wo die Nüchternheit dich verläßt, da ist die Grenze deiner Begeisterung. Der große Dichter ist niemals von sich selbst verlassen, er mag sich so weit über sich selbst erheben als er will [...] « (m.a.w. de maat voor de begeestering is bezonnenheid, zoveel als nodig is voor het evenwicht; een grote dichter bezit dit evenwicht altijd). Waarbij het sich selbst blijkbaar staat voor nuchterheid, niet onbelangrijk m.b.t. dit gedicht.

En tenslotte de bloemen. Elders spreekt Hölderlin over 'Worte, wie Blumen' en 'Blume des Mundes'. Al bij Cicero is er sprake van 'verborum sententiarumque floribus' (De Oratore III,96). Het uitkiezen van gedichten noemt men 'bloemlezing'. Onze zwanen die dronken zijn van kussen: dat zijn de woorden die zij in hun vervoering ontvangen. Als Hölderlin in dit gedicht bloemen wil plukken heeft hij het ongetwijfeld over het dichterschap, het vinden van woorden.

Terug naar Hälfte des Lebens.

Hölderlin schildert een zonovergoten en schaduwrijk landschap waar de vruchten rijp zijn en een overvloed aan - wilde - bloemen aanwezig. De 'natuurlijke' rijkdom van het poëtisch landschap, waarin dichters hun gading vinden en hun inspiratie concreet maken dank zij het evenwicht dat zij vinden in het 'nuchtere water'. De rijke traditie van de poëzie sinds de antieken. Een landschap waar Hölderlin geen deel van uitmaakt. Hij bevindt zich in de andere helft van het leven (het dichterschap?), waar hij niet kan putten uit wat voorhanden is, maar zelf moet gaan zoeken naar woorden in een schrale, winterse, technische wereld. Hij moet helemaal zelf een nieuwe begeestering, een nieuw evenwicht en een nieuwe poëzie scheppen. Een vaderlandse?

--------------------------------------
Letterlijke weergave van 'Hälfte des Lebens':

Helft van het leven

Met gele peren hangt
En vol met wilde rozen
Het land in het meer,
Jullie, lieflijke zwanen,
En dronken van kussen
Dopen jullie het hoofd
In het heilignuchtere water.

Wee mij, waar neem ik, wanneer
Het winter is, de bloemen, en waar
De zonneschijn,
En schaduw van de aarde?
De muren staan
Sprakeloos en koud, in de wind
Klapperen de windvanen.

dinsdag 6 juli 2010

I thank on my knees him who directed my early education, for having put into my possession this rich source of delight


De bovenstaande woorden over een klassieke opleiding zijn van Thomas Jefferson, 3e president van de USA en de hoofdauteur van hun onafhankelijkheidsverklaring.

Het blijft verrassen hoeveel klassieke beeldcultuur je aantreft in 'Amerika', dat, toch volgens een gangbare opinie, hét thuisland van de cultuurbarbaren is. Het hangt natuurlijk af van wat volgens iemand cultuur is en dus zou ik met gerust gemoed kunnen beweren dat, kijkend naar het huidig televisieaanbod, ook België best in die categorie kan vallen.

Onlangs was ik nog eens terug voor een bezoek aan de States, en tussen een rack of baby back ribs en een New York strip door stippelden we de 'stops' uit waar we naar toe wilden. In Kentucky. De groene Michelin gaf twee sterren aan het Old State Capitol in Kentucky's hoofdstad Frankfort. "...flawless Greek Revival creation", "...the building mimics the greek temple of Minerva..." De combinatie van 'greek' en 'Minerva' deed even nadenken, maar goed, het is de Michelin, ze bedoelden waarschijnlijk het Parthenon. We zouden wel zien.

We vertrokken oostwaarts, met Fort Knox in onze rug (viel niet te bezoeken), richting 'parthenon'. Wat we niet wilden missen was een bezoekje aan de 'Bourbon Capital of the World' (Bardstown), meer in het bijzonder het bourbonmuseum. Klein, maar goed gedocumenteerd, maakte het ons heel wat wijzer. George Washington had een winstgevende whiskystokerij. Hij vond dat iedereen recht had op zijn dagelijkse portie van het goedje. Ook whiskystoker Elijah Craig ken ik nu, maar om een heel andere reden. Hij stichtte namelijk de eerste 'classical school west of the Appalachians', waar the 'scholars' hun schoolgeld voor de helft in natura moesten betalen, en bij voorkeur hun eigen bed meebrengen. Latijn en Grieks waren de hoofdvakken, naast een aantal, niet nader genoemde, gebruikelijke sciences (zie rechtsboven). Dat was in 1787, in de nog maar pas onafhankelijke USA.

(De eerste Latijnse school stond/staat in Boston, gesticht in 1635 in de toen nog Britse kolonie. Hierover, en over nog meer, heb ik het in mijn artikeltje 'Classica Americana' van 1996.)

Over Frankfort en zijn Old State Capitol (1829) kan ik kort zijn. De hoofdstad van Kentucky is een stil dorpje van 28.000 inwoners met een aantal torengebouwen waar de 'regering' huist, het Old Capitol is gelegen in een mooi parkje en niet open op dinsdag, toen wij er waren met een leugenachtige Michelin in de hand, en het tempelaspect bevindt zich uitsluitend aan de voorkant, met een ionische zuilenpartij, dus: welke tempel van Minerva bedoelt de Michelin? Die van Athena Nike? Maar één bewering is waar: het is een flawless Greek Revival creation. Wat er staat is mooi. Een paar fotootjes hierbij.

Na nog wat omzwervingen belandden we weer in Pittsburgh, plaats van aankomst en vertrek, en van een aantal universiteiten waaronder het befaamde Carnegie Mellon, genoemd naar de twee invloedrijke industriëlen van wie de wetenschappelijke stichtingen samengevoegd werden in 1967. Carnegie, steenrijk geworden in de staalindustrie, stichtte niet alleen in 1900 deze universiteit, maar gebruikte zijn rijkdom voor nog veel meer goede doelen en, in de geest van de tijd, voor o.a. een indrukwekkende verzameling afgietsels van klassieke en Europese beeldhouwwerken en architectuur, die hij vanaf 1895 liet onderbrengen in zijn Carnegie Museum of Art.

En opnieuw kwamen we het Parthenon tegen, nu langs de binnenkant, want één van de zalen van het museum is een replica van de cella van het Parthenon. Zo luidt het toch en ongetwijfeld wist men wel hoe het eruit zag vóór de Venetianen het toenmalige kruitmagazijn opbliezen. De zgn. Hall of Sculpture is echt een prachtige ruimte, met rondom Griekse beelden, waarin men graag ook trouwt of concerteert. Het is maar één van de vele zalen in het steeds groter geworden museum, maar voor ons onderwerp hier vermeld ik alleen die andere zaal, de Hall of Architecture, die bijna het tegenbeeld vormt van de Sculpture Hall, waar helderheid, eenvoud van lijnen en overzichtelijkheid de toon zetten. De Hall of Architecture (gemodelleerd naar het Mausoleum van Halicarnassus), een veel grotere ruimte, komt over als een brocantezaal, waarin alles te vinden is, maar niet zo eenvoudig. De baptisteriumpoorten van Florence, de Zeus van Otricoli, karyatiden, parthenonmaquette, enz., het staat er allemaal, maar overzicht is zoek. Het ene kunstwerk duwt het andere weg. Eenzaam en verloren in een hoekje ontdekte ik Homerus:-) Deze perceptie is natuurlijk een reactie van de verwende moderne bezoeker, die al overal geweest is en de beelden en gebouwen 'in het echt' gezien heeft. Een impressie ziet u hierboven.

Een eeuw geleden had men andere ideeën over replica's. En daarover heb ik weer bijgeleerd. Het maken van gipsafgietsels is een eeuwenlange drukke praktijk geweest vóór onze tijd van foto's en film en toerisme. Men haalde op die manier de kunstwerken naar de eigen stad, zodat studenten van kunst en architectuur met eigen ogen konden zien waar het allemaal om draaide. Het motto was "...that a replica of a masterpiece was superior to a mediocre original". Iedereen was zo in staat kennis te nemen van de klassieke cultuur. Met verbazing heb ik een afgietsel van meters en meters breed en hoog bekeken (van de façade van St.Gilles-du-Gard, mij onbekend tot nu toe) en dan pas beseft hoe belangrijk men dat afgieten vond. Carnegie heeft voor Pittsburgh een verzameling van ruim 140 stuks bijeengebracht.

Nu maakt men geen afgietsels meer, het zou de originelen kunnen beschadigen. Nog maar pas las ik het bericht over de 'schoonmaak' van de Venus van Milo, die allerlei sporen vertoond had van die afgietselpraktijk van eeuwen. Het kost natuurlijk niet zo veel meer om zelf naar Parijs te gaan kijken, en anders hebben we nog altijd 3D-video's. De tijden zijn veranderd.

Maar ik beveel de grootste argwaan aan tegenover een groene Michelin ;-)

zondag 4 juli 2010

Gratias maximas, papa

Vandaag wordt mijn vader 100 jaar. Zou geworden zijn.

Geboren in een schippersfamilie in Doel ging hij naar de lagere school in Sas van Gent, inbegrepen de twee 'uitbreidingsjaren', zodat hij als veertienjarige kon beginnen aan een leerjongensstage voor timmerman in Zelzate. De baas liet hem enkele jaren balken schaven, wat hij al snel meer dan beheerste, en in tussentijd leerde hij het timmervak door 'te stelen met zijn ogen', zoals hij het zelf formuleerde. Daarna volgde hij avondschool voor meubelmaker en werd zelfstandig aannemer van allerlei timmerwerken.

Toen er na mijn derde jaar middelbaar sprake van was om het meisje maar thuis te houden om te helpen in het huishouden, als een laatste stuiptrekking van het verstikkende victoriaanse matriarchaat, kreeg ik van hem de ruimte om verder te studeren, tot en met de onwaarschijnlijke studie klassieke talen.

Geschiedenis was zijn hobby. In onze tijd had hij dat ook kunnen studeren.