zondag 21 november 2010

De sycofant, een daderprofiel


Dat er stijlen zijn in het pleiten van een rechtszaak, nu nog, in België, hebben we met eigen ogen en oren op televisie kunnen meemaken, toen we advocaten van de aanklacht en de verdediging aan het werk zagen in de zaak waar vorig blogbericht naar verwijst. De advocaat van de klagers maakte daarbij bovendien gebruik van profiling* om de beklaagde des te nadrukkelijker als dader voor te stellen. Een praktijk die heel wat controverse en discussie heeft teweeggebracht. Want is zo'n 'afschildering' wel eerlijk? Krijgen we geen eenzijdig en gemanipuleerd persoonlijkheidsbeeld voorgeschoteld?

In de oudheid lag dat allemaal simpeler. Natuurlijk schilder je de tegenstander zo misdadig mogelijk af, je wilt tenslotte het proces winnen? De tegenpartij moet maar even gewiekst uit de hoek komen. Ook Cicero, de grote pleitbezorger van de vir bonus, de 'goede burger' die moet handelen in het belang van de gemeenschap en daartoe allerlei deugden moet vertonen, zag er geen graten in de tegenpartij grondig zwart te maken (waar een 'goede burger' bijv. in het geval van een schurk als Verres, of Catilina, het alleen maar mee eens kon zijn). De ouden verwachtten een partijdige voorstelling van de feiten - profiling was dagelijkse praktijk in antieke rechtszaken - en het kwam erop aan retorisch zo goed geschoold te zijn dat jouw voorstelling van zaken bij de jury als 'de meest waarschijnlijke' overkwam.

In de prille Atheense democratie nam het onderwijs in de welsprekendheid dan ook een hoge vlucht, nu iedere burger voor de rechtbank zijn gelijk kon halen. Zijn gelijk, of het de 'waarheid' was of niet. De laatste overweging was dan ook de aanleiding voor onze (meer moralistische?) tijden om de retorica, samen met haar meest notoire beoefenaars, de sofisten, te verketteren. Een typisch voorbeeld van 'het kind met het badwater weggooien'.

Een onaangenaam bijverschijnsel van deze juridische bedrijvigheid in de nieuwe democratie was de 'sycofant'. Een neutrale definitie zou kunnen zijn: iemand die aanklachten formuleert en daarmee een rechtszaak in gang zet. Bij Van Dale vind je: gemene bedrieger, iem. die valse aanklachten doet, beroepsverklikker, vleier, pluimstrijker, parasiet. Daarmee is de toon wel gezet. En om het psychologisch profiel aan te vullen: mijn Grieks woordenboek vermeldt bij de praktijk van de συκοφαντια 1.valse aanklacht, laster, chantage 2. verdraaiing van feiten, sofisme. Wat moet een advocaat van de verdediging op tafel leggen om dit beeld van de beklaagde als onwaarschijnlijk te laten klasseren? Interessante denkoefening, laat u niet tegenhouden ;-)

Demosthenes (4e eeuw v.o.t.) haalt er geen psychiater bij in zijn aanklacht tegen Aristogeitoon, maar profilen kan hij als de beste, want als het volgende personage geen sycofant is, dan weet ik het niet :-)

[51] σκοπεῖτε γάρ. εἰσὶν ὁμοῦ δισμύριοι πάντες Ἀθηναῖοι. τούτων ἕκαστος ἕν γέ τι πράττων κατὰ τὴν ἀγορὰν περιέρχεται, ἤτοι νὴ τὸν Ἡρακλέα τῶν κοινῶν ἢ τῶν ἰδίων. ἀλλ᾽ οὐχ οὗτος οὐδέν, οὐδ᾽ ἂν ἔχοι δεῖξαι πρὸς ὅτῳ τὸν βίον ἐστὶ τῶν μετρίων ἢ καλῶν. οὐχὶ τῶν πολιτικῶν ἀγαθῶν ἐπ᾽ οὐδενὶ τῇ ψυχῇ διατρίβει: οὐ τέχνης, οὐ γεωργίας, οὐκ ἄλλης ἐργασίας οὐδεμιᾶς ἐπιμελεῖται: οὐ φιλανθρωπίας, οὐχ ὁμιλίας οὐδεμιᾶς οὐδενὶ κοινωνεῖ: [52] ἀλλὰ πορεύεται διὰ τῆς ἀγορᾶς, ὥσπερ ἔχις ἢ σκορπίος ἠρκὼς τὸ κέντρον, ᾁττων δεῦρο κἀκεῖσε, σκοπῶν τίνι συμφορὰν ἢ βλασφημίαν ἢ κακόν τι προστριψάμενος καὶ καταστήσας εἰς φόβον ἀργύριον εἰσπράξεται. οὐδὲ προσφοιτᾷ πρός τι τούτων τῶν ἐν τῇ πόλει κουρείων ἢ μυροπωλίων ἢ τῶν ἄλλων ἐργαστηρίων οὐδὲ πρὸς ἕν: ἀλλ᾽ ἄσπειστος, ἀνίδρυτος, ἄμεικτος, οὐ χάριν, οὐ φιλίαν, οὐκ ἄλλ᾽ οὐδὲν ὧν ἄνθρωπος μέτριος γιγνώσκων: μεθ᾽ ὧν δ᾽ οἱ ζωγράφοι τοὺς ἀσεβεῖς ἐν Ἅιδου γράφουσιν, μετὰ τούτων, μετ᾽ ἀρᾶς καὶ βλασφημίας καὶ φθόνου καὶ στάσεως καὶ νείκους, περιέρχεται.

Kijk eens. Er zijn al bij al ongeveer 20.000 Atheners. Ieder is actief op de agora, gegarandeerd, in de openbare sector of privé. Niet zo de beklaagde. Hij kan geen enkele normale of lovenswaardige activiteit aanwijzen waar hij zich mee bezig houdt, hij zet zich niet in voor het welzijn van de staat; hij oefent geen ambacht uit of de boerenstiel of een andere bezigheid; hij maakt geen deel uit van een liefdadige of een andere sociale organisatie. Wat hij wél doet is de agora afschuimen, zoals een slang of een schorpioen met opgeheven angel, van links naar rechts schietend, op de loer naar iemand die hij kan betrappen op tegenslag, kwaadsprekerij, of een of andere misstap, iemand die hij kan afpersen door hem te terroriseren. Hij bezoekt geen enkele gebruikelijke gelegenheid in de stad, zoals de kapper of de reukwarenzaak; hij is onverzoenlijk, rusteloos, asociaal, en kent geen dank, vriendschap of een ander dergelijk gevoel zoals een gewoon mens. Hij houdt zich op met de metgezellen waarmee schilders de goddelozen in de Hades afbeelden: met Vervloeking, Laster, Afgunst, Tweedracht en Ophitsing.

(enzovoort...klik op 'load' voor Engelse vertaling)

------------------------
* Over profiling handelt deze thesis, definitie en toepassing op p.14/15

donderdag 11 november 2010

Actuele antiquiteiten


Latijnse spreuken debiteren bij een toepasselijke actualiteit: één Vlaamse politicus heeft daar zijn handelsmerk van gemaakt. Maar er zijn er nog die dat kunnen, de klassieke oudheid op het heden betrekken. En hoe. Een collega classicus Wouter De Craen heeft in het bestek van een korte lezersbrief (DM 28/10) een haarscherpe analyse gemaakt van de pleitstijlen in het proces over de 'parachutemoord'. Cato en Cicero, atticisme en asianisme worden trefzeker neergepoot in de figuren van Van Aelst en Vermassen, en en passant wordt onze kennis van de aristotelische triade nog eens opgefrist. De lezersbrief kunt u hiernaast aanklikken. Wat mij betreft mag De Craen onmiddellijk een blog opstarten, want hiervan lust ik nog meer.

zondag 24 oktober 2010

Mulieres debent esse subditae maritis


Het blijft altijd nuttig, als er een discussie is over teksten, om de oorspronkelijke tekst bij de hand te hebben. Bij voorkeur een geautoriseerde. Door een autoriteit ter zake. Bijvoorbeeld in het welles-nietesspelletje rond de positie van de vrouw in de islam. Wat schrijft de koran erover, en wat de koranschriftgeleerden? Als ik die teksten lees prijs ik mij gelukkig dat ik niet als mohammedaanse ben opgevoed. De prille vorming in het katholieke vrouwdom van de jaren '50 was al meer dan genoeg. Dat is allemaal nu een wazige herinnering in een tijd dat de gelijkberechtiging van mannen en vrouwen eindelijk een feit is, zolang je buiten het R.K.Kerkgebied blijft.

Maar op onverwachte momenten wordt die herinnering plots springlevend. Zoals deze week, op de tentoonstelling 'De wereld van Lucas Cranach' in Brussel. Een tentoonstelling zonder toeters en bellen, maar rijk aan materiaal en ook weer niet teveel. Binnen de traditie van de 16e eeuw heeft Cranach een aantal vrouwen(naakt-)portretten neergezet die er mogen zijn. Interessant, eigenzinnig. Aan het eind van de tentoonstelling kom je in een nogal lege ruimte waar het slotstuk hangt: de 'Triptiek van Georg met de Baard, hertog van Saksen' (1534). Het middenstuk heeft een Man van Smarten, links en rechts zie je de sponsors van het werk, de hertog en de hertogin. Schitterend geschilderd, prachtige stofweergave.

Cranach zet geregeld teksten op zijn werken, vooral bij de vrouwelijke naakten, zedenlessen, die volgens de commentaren de vrijmoedige erotiek van de afbeeldingen moeten legitimeren. Meestal in het Latijn, wat het voor mij natuurlijk direct nog interessanter maakt. Ook de triptiek bevat twee tekstluiken (weliswaar zonder sensuele naakten) die van ver al opvallen, en benieuwd ging ik wat dichterbij staan. De beginwoorden gaven toch nog even een schok, zo'n tekst open en bloot en schaamteloos tegen de muur: Mulieres debent esse subditae maritis (vrouwen moeten ondergeschikt zijn aan hun echtgenoot). Een beetje verder lezen maakte ook duidelijk dat het geen koranverzen zijn: er wordt verwezen 'ad Ephe 5'.

Boven Georgs hoofd vinden we twee verwijzingen naar brieven van Paulus, boven hertogin Barbaras hoofd een verwijzing naar een brief van Petrus. Genoeg aanleiding voor mij om deze teksten uit de (weliswaar christelijke) oudheid op te zoeken. Dat de echte stichter van de christelijke beweging, Paulus, vrouwonvriendelijke uitspraken gedaan heeft is algemeen bekend. In deze tijd zou hij onmiddellijk rechtser dan Geert Wilders geklasseerd worden. Maar Petrus' opinies over de hierarchie in de staat liegen er evenmin om: in Iran zou hij ongetwijfeld op handgeklap onthaald zijn.

Het is duidelijk hoe Georg zijn maatschappij ziet: zij moet een overzichtelijke structuur vertonen, met een strakke hiërarchie, en gestoeld zijn op de bijbel. Het protestantisme is dan nog maar een kleine 20 jaar jong en heeft zich wel ontdaan van de corrupte Roomse clerus, maar Georg blijft de katholieke kerk, en haar gezag, trouw.
Hier is de transcriptie (tussen rechte haakjes de stukken die ik niet helemaal kon lezen):

Boven Georg: Mulieres debent esse subditae maritis sicut deo. Mariti debent diligere uxores sicut corpus suum. Quilibet diligat uxorem sicut se ipsum. Uxor timeat maritum.
Ad Ephe 5
Mulieres habeant honestum vestitum cum discretione.
Ad Timoth [2]

(Vrouwen moeten ondergeschikt zijn aan hun echtgenoten zoals aan God. Echtgenoten moeten hun echtgenotes liefhebben zoals hun eigen lichaam. Al wie zijn echtgenote liefheeft (doet dat) zoals zichzelf. De echtgenote moet ontzag hebben voor haar man. Paulus, Ad Ephesios 5 Vrouwen moeten eerbare kledij dragen, met ingetogenheid. Paulus, Ad Timotheum 1,2)

Boven Barbara: Estote [subiecti] omni humanae creaturae propter deum, sive regi sicut praecipuo, sive principibus [tamquam] a rege missis in vindictam malorum laudem vero bonorum quia sic est voluntas dei.
Pet secundo
(Jullie moeten je aan iedere menselijke instelling onderwerpen, ter wille van God, hetzij aan de koning, als de voornaamste, of aan de prinsen als gezonden door de koning tot bestraffing van de slechten en tot lof dan weer van de goeden, want zo is de wil van God. Petrus 2, 13-15)

Voor wie een bijbel in huis heeft loont het de moeite de geciteerde teksten nog eens door te lezen. Twee zaken worden dan duidelijker in perspectief gezet: Georg heeft een eigen ingekorte pregnante versie laten neerschrijven door Cranach, kwestie van zeker te zijn dat hij goed begrepen zou worden. De man is de baas in het huishouden en de koning is de baas in de staat. Dit is de wil van God. Een tweede overweging geldt de autoriteit van deze teksten nu: die bestaat niet meer. Het christendom kan perfect leven met de relativering van de vrouwonvriendelijke en andere uitspraken in de bijbel als historisch geklasseerd. Passé. Onze westerse cultuur gehoorzaamt aan lekenwetten, die in overleg gemaakt, veranderd of afgeschaft kunnen worden. Door mensen. Voor een mohammedaanse vrouw kan dat jammer genoeg niet met de koran. Zeggen autoriteiten terzake.

Om de westerse Verlichting te vieren druk ik hiernaast de Venus van Cranach af, gekleed cum discretione ;-)

zaterdag 25 september 2010

Ô caput elleboro dignum


Ik krijg geregeld tips van classics fans over interessante onderwerpen, en deze, van mijn eerstgeborene, is een gouden tip. Het begint met een blogbericht, vers van de pers, en het stopt niet meer: cartografie, de Bibliothèque nationale de France, een geheime sekte waar Ortelius lid van was, de tijd vliegt voorbij met allerlei interessante vondsten, allemaal te vinden op het internet.

Wat we hier zien is een 16e-eeuwse wereldkaart (1590), uit de collectie van de Bibliothèque nationale de France, voorgesteld als het gezicht van een hofnar. Helemaal niet leuk, en zo is het ook bedoeld. Een beetje insectachtig, klaar om in een sombere science-fictionfilm te stappen. De wereld is een naargeestig oord. De kaart is slechts een aanleiding voor het kenbaar maken van deze pessimistische wereldvisie. Als een hofnar, die als enige ongestraft aan het koninklijk hof de onaangename waarheid mocht debiteren. Als u op de afbeelding klikt en dan nog eens inzoomt (een prachtig scherp beeld) kunt u (bijna) al de Latijnse spreuken die de negatieve boodschap verwoorden goed lezen (*).

Ook goed leesbaar, op de kaart zelf, bij Antarctica, staat de enige boodschap die een positieve inhoud heeft (toch volgens mij): terra australis nondum cognita, land in het Zuiden dat we nog niet kennen. M.a.w. ze waren er gerust in dat ze hun kennis konden vergroten. De veronderstelling dat er zoiets als een zuidelijk continent moest bestaan ging overigens terug op de oude Grieken, die dat daar plaatsten omdat anders de wereld in onevenwicht zou zijn. Verduidelijkt deze bron.

Linksboven op de kaart staat 'Orontius Fineus'. De Latijnse naam van Oronce Finé, een 16e-eeuwse cartograaf (1494-1555). De kaart schijnt bijna zeker rond 1580-1590 gemaakt te zijn, wat auteurschap van Finé lijkt uit te sluiten. De grote cartografen van die tijd, waaronder Mercator, Ortelius, zouden tot een geheime spiritualistische sekte behoord hebben, het 'Huys der Liefde' (p.52 e.v.), maar of de pessimistische sfeer van de afbeelding nu met de beginselen ervan te maken zou hebben, of juist ermee spot, is niet duidelijk.

In ieder geval schopt de auteur met veel plezier (zo lijkt het) tegen de schenen van iedereen die een hoge dunk heeft van het mensdom en de wereld. Na de bekende aansporing uit Delphi 'Ken uzelf' (nosce te ipsum) komen we snel te weten wat het resultaat zal zijn van dit zelfonderzoek: we zijn ezels (auriculas asini quis non habet?), we zijn dommeriken (stultorum infinitus est numerus, stultus factus est omnis homo), we zijn windbuilen (vanitas vanitatum et omnia vanitas, universa vanitas omnis homo), de wereld houdt zich met banaliteiten bezig (o curas hominum, o quantum est in rebus inane) en verdient een portie vergif (o caput elleboro dignum). Beroemde denkers liepen ook niet hoog op met de wereld, ze lachten ermee of huilden erom (Democritus Abderites deridebat, Heraclites Ephesius deflebat) en een Epichthonius Cosmopolitus deformabat, 'beeldde de wereld af'. Dat hij in de reeks van filosofen staat is weer een grapje, want de naam betekent 'aardbewoner/burger van de kosmos'. Die domme ezel dus.

(In bovengenoemd blogbericht vindt u de bronnen en vertalingen van de citaten.)

De enige langere tekst, in de 'wenkbrauwen' van het creatuur, komt van Plinius, Naturalis Historia 72,2 (Hic est mundi punctus et materia gloriae nostrae, hic sedes, hic honores gerimus, hic exercemus imperia, hic opes cupimus, hic tumultuatur humanum genus, hic instauramus bella, etiam civica), waarin de beschrijving van de wereld naar een -negatieve- climax verloopt. Die wereld, waar we zo hoog van opgeven, is de plaats waar we onze territoriumzucht, postjespakkerij, heerszucht, geldzucht en oorlogszucht uitleven.

Genoeg om depressief van te worden ;-)

Dat was dan ook waarschijnlijk de reden waarom Robert Burton in zijn 'The Anatomy of Melancholy' (1621) zoveel aandacht (p.48 e.v.)besteedt aan dit onderwerp. Het is fascinerende lectuur (voor als u tijd over hebt). Misschien lees ik het nog eens helemaal.
Maar het lijkt me een prachtig intermezzo in de lessen Latijn: één kaart, kort genoeg voor een les en rijk genoeg van inhoud voor verdere 'uitdieping'.

----------------------------
(*) Voor als u het goed groot wilt uitprinten: deze site biedt het plaatje in verschillende resoluties aan.

donderdag 16 september 2010

'De ethische ontwikkeling van de kerkelijke elite'


"Ga ook eens nadenken over de plaats van de Grieks-Romeinse cultuur en literatuur in de ethische ontwikkeling van de kerkelijke elite. Wordt deze nog altijd geduid vanuit een superioriteit? Men keek voor deze tijdsrekening enigszins anders naar jonge knapen. Het kunnen lezen van Latijn en Grieks maakt het misschien allemaal zo erg niet?"

In deze verbijsterende voorlaatste alinea van het artikel van ene Jan Callebaut ('geeft kerk christelijk geïnspireerd communicatieadvies') (klik op plaatje voor persoonsgegevens) in De Morgen van 15 september struikelen we over enkele enormiteiten. Niet op je gezicht gaan, beste lezer;-) In de medialawine over pedofilie in de R.K.Kerk zijn al sterkere coryfeeën ten onder gegaan in incoherent gestamel, het was slechts wachten op een veeg uit de pan naar de klassieken. Quod factum.

Om met het leuke anachronisme te beginnen: vóór onze tijdsrekening was er nog geen Jezus, right? Voor iemand die niet zo vertrouwd is met de katholieke traditie wil ik verduidelijken: de huidige kerkelijke machthebbers hebben ongetwijfeld in hun lessen Grieks en Latijn kennis gemaakt met de heidense geschriften van vóór Jezus, maar de pedofilie die daar te vinden kan zijn zal zeker geen onderdeel gevormd hebben van hun curriculum. Een Vergilius, Cicero, Seneca (die in Christus' tijd leefde) waren toegelaten, omdat daarin een christelijke boodschap ontwaard kon worden. Wat daarbuiten viel was heidens, en dus niet au serieux te nemen, eerder argwanend te bekijken. Wat ze wel volop voorgeschoteld kregen waren de kerkvaders uit de klassieke periode: ethische vorming in het kwadraat, en antiseksueel. Anti-vrouw ook. Bekend is Augustinus' boutade 'Inter faeces et urinam nascimur'. Logisch dat de aandacht voor mannelijke prilheid eerder positief geduid werd. Het enige wezen dat voorbestemd was voor de hoogste mysteries van de kerk was het mannelijke. Dààrmee hangt de ethische ontwikkeling van de kerkelijke elite samen. M.a.w. de kerkelijke pedofiele traditie is zelf-geïnduceerd. Dit proberen op te hangen aan de oude Grieken en Romeinen getuigt van een oppervlakkigheid en een gebrek aan wetenschappelijke ernst die behoorlijk doen twijfelen aan de professionaliteit van de heer Callebaut.

De insinuaties waarmee de opvoeding met en de kennis van Latijn en Grieks weer maar eens in een negatief daglicht geplaatst worden zijn eigenlijk kwalijker dan het aperte bewijs van onzorgvuldig denken van een zogenaamde specialist, hierboven. 'Iemand die Latijn en Grieks kan lezen vergoelijkt pedofilie? En dit gebeurt vanuit 'nog altijd' een superioriteitsgevoel?' Dit is regelrechte laster. Aan het adres van het onderwijs van het Latijn en Grieks. Probeer deze modder maar weer weg te vegen, beste collega's classici.

donderdag 2 september 2010

Latijn een significante factor


Het weekblad Vacature bestudeerde honderd cv’s van ceo’s die vandaag de dienst uitmaken in België. U weet ongetwijfeld wat die afkortingen betekenen, maar om het
nog eens in gewoon Nederlands te zeggen: het blad zocht in de (beroeps-)levensloop van 100 bazen van grote firma's naar gemeenschappelijke factoren, die een significante indicatie zouden kunnen bieden voor hun succesrijke carrière.

Voor wat het waard is: in het artikel vindt u de studie van het Latijn op nummer één. De onderzoekers omschrijven ook de factor in de studie Latijn die volgens hen de succesrijke carrière helpt opbouwen: "Wiskunde, Latijn en Grieks leren u denken binnen een systeem. Dat is belangrijk om verder te geraken. Zonder een vorm van perfectionisme, een streven naar volledigheid, wordt u geen ceo".

Zo hoort u het eens van een ander:-)

woensdag 18 augustus 2010

De Apollo van Nadia Naveau


Deze zomer loopt in het Middelheimpark in Antwerpen de expo ‘Nieuwe Monumenten’. Je kunt daar nu een sculptuur aantreffen, 'Roman Riots', van Nadia Naveau.


'Het doet me ergens aan denken,' vond ik, 'het komt me zo bekend voor...'
De herkenning klikte snel over het moderne beeld heen. Nú is het ongetwijfeld 'Roman' voor de kunstenares, maar ooit was het 'Greek' en in stukken en brokken kun je het aantreffen in dat mooie museumpje in Olympia. De beeldengroep uit het westelijke tympanon van de Zeustempel, met de strijd tussen Lapithen en Centauren, en in het midden een meer dan levensgrote Apollo. Gereconstrueerd, zo goed en zo kwaad als het ging. Nadia Naveau noemt het een 'radarwerk' (met een beetje zoeken vond ik de ontstaansgeschiedenis van haar kunstwerk hier).

Ooit zag het er ongeveer zo uit:
En nu in het museum zo:


Of zo:

Maar de volgende foto komt dichter bij Naveau's sculptuur:

Als ik ooit de gelegenheid krijg wil ik haar vragen waarom ze dit werk 'Roman Riots' heeft genoemd. Ik vind het in ieder geval een geslaagde, eigenzinnige, verwerking van klassiek beeldmateriaal. Geen antwoord, maar wat meer details over haar inspiratie vond ik in het hierboven gesignaleerde interview dat Hilde Van Canneyt haar afnam.

Naveau: "Door het thema monumenten ben ik teruggekeerd naar de Oude Grieken. Ik heb me dan op één beeldengroep geïnspireerd die ooit tentoongesteld stond in Griekenland en nu alleen in reconstructie in een archeologisch museum te zien is. Het was net die reconstructie die me extra boeide, hoe de gesneuvelde stukken werden vervangen door een radarwerk. Die compositie vond ik interessant om zo van het statische gegeven ‘sokkel’ of ‘troon’ weg te geraken, dat toch een typisch gegeven bij een monument is. Zo wou ik ook mijn beeld in verschillende delen ophangen aan een radarwerk.
Ik ben redelijk dicht bij het origineel gebleven. Die bestaat in de verticale as uit Apollo die de vrede moet bewaren op een uit de hand gelopen trouwfeest waar de dronken centauren vrouwen verkrachten. Je ziet in mijn sculpturen wel nog dat half man/paard, maar die heeft dan een ouderwetse duikershelm gekregen. De Apollo is meer een Formule 1-rijder geworden. In de buste zie je een Popeye-figuur opduiken. Die figuren groeien terwijl ik aan het boetseren ben. De radar heeft ook iets van een speelgoedframe waar je plastieken stukjes moet uitduwen. Ik wou de voorkant van mijn ‘monument’ klassiek wit houden, maar als je er rond wandelt, krijg je een achterkant die helemaal blauw is.
"

maandag 9 augustus 2010

Draaiende vrouwen


Dat kranten in de komkommertijd zich al eens te buiten gaan aan sensatiekoppen om het lezerspubliek het gevoel te geven dat ze nog altijd waar voor hun geld krijgen, dat kan in een tijdelijke geest van toegeeflijkheid met de mantel der liefde bedekt worden. Maar niet als het er te dik op ligt, zoals nu zaterdag 7/8/'10 in De Standaard met de kop 'Soldatenseks met ‘draaiende vrouwen'', waarbij voor de couleur locale een opdringerige afbeelding van een Romeins erotisch fresco (in de vertrouwde gele en bruinrode oker, met een weinig aan de verbeelding overlatend seksstandje) de blik moet vangen.

Soldatenseks? Zoals in bakkersseks, verpleegstersseks, journalistenseks...? Draaiende vrouwen?
Vertroebeling van het gemoed was mijn deel bij de poging de motorische implicaties van het opgeroepen beeld te bevatten. Een aspect van de antiekromeinse put van verderf dat mij nog niet bekend was. Sensatie!

In dit overigens goed gedocumenteerde artikeltje over het soldatenleven in de Romeinse provincie Egypte werd al gauw duidelijk dat redacteur Manu Tassier een ietwat slordige leraar Nederlands moet hebben gehad - anders zou hij zich zeker niet bezondigd hebben aan het oeroude taaie gallicisme 'de soldaat van wacht' -, maar dat zijn leraar Grieks helemaal niet te kort geschoten was in zijn ijver de jonge Manu de knepen van het vertaalvak te leren. In de allerlaatste zin is het namelijk zonneklaar dat Tassier wel degelijk weet wat de correcte interpretatie is van het werkwoord κυκλευειν dat de aard van de prostitutie beschrijft: de prostituee 'doet de ronde van het garnizoen'. Zij moet iedere soldaat bedienen. En zoiets noem je niet ronddraaien.

Dat is een slecht-Nederlandse, en gewoon foute, vertaling. Een moedwillige, gezien de komkommertijd?

zondag 25 juli 2010

Ihr holden Schwäne


Friedrich Hölderlin is hier al eens ter sprake gekomen, als Pindarusvertaler. Hij kende zijn klassieken door en door, beter dan ik en, naar ik vermoed, de meesten van mijn medeclassici nu ooit zullen bereiken. Verschillende eeuwen, verschillende prioriteiten. Ook zijn eigen werk is compleet verstrengeld met de klassiek-Griekse traditie. Het maakt het minder gemakkelijk te 'veroveren' en waarschijnlijk haken lezers die geen voeling hebben met die klassieke traditie snel af. Om over de kennis van het Duits nog niet te spreken.

Maar soms vind je bij Hölderlin gedichten die helemaal geen klassieke klank hebben. En evenmin ouderwets overkomen. Die gewoon eeuwig verstaanbaar zijn, zolang natuur en mensen bestaan. Pure poëzie, zoals het schitterende 'Hälfte des Lebens' :

Mit gelben Birnen hänget
Und voll mit wilden Rosen
Das Land in den See,
Ihr holden Schwäne,
Und trunken von Küssen
Tunkt ihr das Haupt
Ins heilignüchterne Wasser.

Weh mir, wo nehm’ ich, wenn
Es Winter ist, die Blumen , und wo
Den Sonnenschein,
Und Schatten der Erde ?
Die Mauern stehn
Sprachlos und kalt, im Winde
Klirren die Fahnen.


Een vertaling (onderaan) doet natuurlijk onmiddelijk afbreuk aan de klank van het gedicht. Gelben Birnen vertalen met 'gele peren': dan verlies je het warme stemhebbende karakter van de 'g', de 'n' en de 'b' en daarmee ook de sfeer. En de sfeer oproepen van een idyllische natuur, daar was Hölderlin een meester in. Natuurlijk is er meer aan de hand in het gedicht, dat merk je aan het Weh mir. De 'ommekeer'. Het gedicht eindigt bij de techniek, als antithese van de natuur : muren en windvanen, Hölderlins realiteit in een wintertijd zonder bloemen en zonnewarmte. Wetende dat Hölderlin dé dichter over het dichterschap is moeten we vermoeden dat daar ook hier sprake van is, en dat dat heerlijke beeld van zwanen die in een roes het water beroeren iets meer is dan een romantische stemming.

Hölderlin publiceerde dit gedicht in 1805, waar voor hem inderdaad zowel letterlijk als symbolisch de helft van zijn leven te situeren is. Dat weten wij nú, achteraf, en sommige commentatoren trekken zonder nadenken die anachronistische kaart, alsof Hölderlin dat op dat moment geweten zou hebben. De titel moet uiteraard geïnterpreteerd worden binnen zijn opvattingen van het dichterschap. En opvattingen had hij, onderbouwd, uitgewerkt en becommentarieerd. Het lukt alleen groten zoals Hölderlin om toch nog, ondanks deze theoretisch intellectuele achtergrond, en zonder dat de lezer daar een vermoeden van hoeft te krijgen, een 'ongerept' pareltje als Hälfte des Lebens neer te zetten.

De zwanen, het 'heilignuchtere' meer, de bloemen, de winter: ze staan bij Hölderlin voor meer dan hun oppervlaktebetekenis, zoals ik in heel wat commentaren ontdekt heb, en zijn integraal terug te voeren op motieven uit de klassieken. Niet alleen qua inhoud, maar ook verstechnisch is er een klassieke erfenis te vinden en daarover eerst in het kort, even.

Met zijn affiniteit tot Pindarus had Hölderlin een reputatie van 'mannelijk-profetische' dichter toegedicht gekregen. Maar aan zijn poëzie zit ook een zeer sterke lyrische kant, die men dan eerder 'vrouwelijk' wil noemen, verwijzend naar Sappho, dé lyrische dichter bij uitstek. Dat valt voor sommigen duidelijk aan te wijzen in de metriek, met name het gebruik van de adoneus, het eindvers van de sapphische strofe (dit kan geen toeval zijn, gezien Hölderlins klassieke achtergrond en de zorgvuldigheid waarmee hij zijn gedichten componeerde): -uu-u, of: beklemtoond, onbeklemtoond, onbeklemtoond, beklemtoond, onbeklemtoond. De titel van dit gedicht is zo'n adoneus, de eindregel ook. Je vindt er nog een aantal binnen het gedicht. Het illustreert wat rond 1800 de literaire aandacht vasthield en hoezeer Sappho in de belangstelling stond.

Hoe merkwaardig al die klassiekgerichte aandacht van Hölderlin ook is in het licht van zijn wens een authentieke Duitse onafhankelijke poëzie te willen creëren, even groots als de antiek-Griekse (een aspect van zijn dichterschap dat door die beruchte en bepaald sinistere stroming in de Duitse geschiedenis helaas uitgebuit is), het blijft een boeiende ontdekking in Hälfte des Lebens doorheen de uitvoerige commentaren die ik o.a. hier gevonden heb en waarvan ik een gedeelte wil overnemen.

De zwaan is het traditionele zinnebeeld van de dichter. De metafoor was in Hölderlins tijd nog algemeen verbreid en zonder meer zo begrepen. Plato vertelt (Staat X,620) dat de ziel van Orpheus in de onderwereld verkiest als een zwaan terug te keren op aarde, voor Callimachus zijn de zwanen 'de vogels van de muzen', Horatius noemt Pindarus 'de Dircaeische zwaan' (Carm. IV,2,25). In 1534 publiceert Alciatus zijn Emblemata met de zwaan als embleem van de dichter.

De dronkenschap van dergelijke zwanen is in dit verband volkomen normaal, zeker in combinatie met 'nuchter' water ;-) De 'nuchtere dronkenschap' is immers eigen aan de dichter, en dat sinds klassieke tijden (sobria ebrietas, μέθη νηφάλιοϛ), want dichtkunst is een combinatie van begeestering en bezonnenheid. Bij de Pseudo-Longinus in zijn 'Πεϱὶ ὕψουϛ' ('Over het verhevene') vinden we de overdenking: ὅτι κἀν βακχεύμασι νήφειν ἀναγκαῖον (dat nuchter blijven ook in een bacchantische vervoering noodzakelijk is). Later pakken de kerkvaders de term over in mystiek-religieuze betekenis, en in Duitsland is hij in de tijd van Goethe nog algemeen in poëtische zin. Een notitie van Hölderlin zegt: »Das ist das Maß der Begeisterung, das jedem Einzelnen gegeben ist, daß der eine bei größerem, der andere nur bei schwächerem Feuer die Besinnung noch im nötigen Grade behält. Da wo die Nüchternheit dich verläßt, da ist die Grenze deiner Begeisterung. Der große Dichter ist niemals von sich selbst verlassen, er mag sich so weit über sich selbst erheben als er will [...] « (m.a.w. de maat voor de begeestering is bezonnenheid, zoveel als nodig is voor het evenwicht; een grote dichter bezit dit evenwicht altijd). Waarbij het sich selbst blijkbaar staat voor nuchterheid, niet onbelangrijk m.b.t. dit gedicht.

En tenslotte de bloemen. Elders spreekt Hölderlin over 'Worte, wie Blumen' en 'Blume des Mundes'. Al bij Cicero is er sprake van 'verborum sententiarumque floribus' (De Oratore III,96). Het uitkiezen van gedichten noemt men 'bloemlezing'. Onze zwanen die dronken zijn van kussen: dat zijn de woorden die zij in hun vervoering ontvangen. Als Hölderlin in dit gedicht bloemen wil plukken heeft hij het ongetwijfeld over het dichterschap, het vinden van woorden.

Terug naar Hälfte des Lebens.

Hölderlin schildert een zonovergoten en schaduwrijk landschap waar de vruchten rijp zijn en een overvloed aan - wilde - bloemen aanwezig. De 'natuurlijke' rijkdom van het poëtisch landschap, waarin dichters hun gading vinden en hun inspiratie concreet maken dank zij het evenwicht dat zij vinden in het 'nuchtere water'. De rijke traditie van de poëzie sinds de antieken. Een landschap waar Hölderlin geen deel van uitmaakt. Hij bevindt zich in de andere helft van het leven (het dichterschap?), waar hij niet kan putten uit wat voorhanden is, maar zelf moet gaan zoeken naar woorden in een schrale, winterse, technische wereld. Hij moet helemaal zelf een nieuwe begeestering, een nieuw evenwicht en een nieuwe poëzie scheppen. Een vaderlandse?

--------------------------------------
Letterlijke weergave van 'Hälfte des Lebens':

Helft van het leven

Met gele peren hangt
En vol met wilde rozen
Het land in het meer,
Jullie, lieflijke zwanen,
En dronken van kussen
Dopen jullie het hoofd
In het heilignuchtere water.

Wee mij, waar neem ik, wanneer
Het winter is, de bloemen, en waar
De zonneschijn,
En schaduw van de aarde?
De muren staan
Sprakeloos en koud, in de wind
Klapperen de windvanen.

dinsdag 6 juli 2010

I thank on my knees him who directed my early education, for having put into my possession this rich source of delight


De bovenstaande woorden over een klassieke opleiding zijn van Thomas Jefferson, 3e president van de USA en de hoofdauteur van hun onafhankelijkheidsverklaring.

Het blijft verrassen hoeveel klassieke beeldcultuur je aantreft in 'Amerika', dat, toch volgens een gangbare opinie, hét thuisland van de cultuurbarbaren is. Het hangt natuurlijk af van wat volgens iemand cultuur is en dus zou ik met gerust gemoed kunnen beweren dat, kijkend naar het huidig televisieaanbod, ook België best in die categorie kan vallen.

Onlangs was ik nog eens terug voor een bezoek aan de States, en tussen een rack of baby back ribs en een New York strip door stippelden we de 'stops' uit waar we naar toe wilden. In Kentucky. De groene Michelin gaf twee sterren aan het Old State Capitol in Kentucky's hoofdstad Frankfort. "...flawless Greek Revival creation", "...the building mimics the greek temple of Minerva..." De combinatie van 'greek' en 'Minerva' deed even nadenken, maar goed, het is de Michelin, ze bedoelden waarschijnlijk het Parthenon. We zouden wel zien.

We vertrokken oostwaarts, met Fort Knox in onze rug (viel niet te bezoeken), richting 'parthenon'. Wat we niet wilden missen was een bezoekje aan de 'Bourbon Capital of the World' (Bardstown), meer in het bijzonder het bourbonmuseum. Klein, maar goed gedocumenteerd, maakte het ons heel wat wijzer. George Washington had een winstgevende whiskystokerij. Hij vond dat iedereen recht had op zijn dagelijkse portie van het goedje. Ook whiskystoker Elijah Craig ken ik nu, maar om een heel andere reden. Hij stichtte namelijk de eerste 'classical school west of the Appalachians', waar the 'scholars' hun schoolgeld voor de helft in natura moesten betalen, en bij voorkeur hun eigen bed meebrengen. Latijn en Grieks waren de hoofdvakken, naast een aantal, niet nader genoemde, gebruikelijke sciences (zie rechtsboven). Dat was in 1787, in de nog maar pas onafhankelijke USA.

(De eerste Latijnse school stond/staat in Boston, gesticht in 1635 in de toen nog Britse kolonie. Hierover, en over nog meer, heb ik het in mijn artikeltje 'Classica Americana' van 1996.)

Over Frankfort en zijn Old State Capitol (1829) kan ik kort zijn. De hoofdstad van Kentucky is een stil dorpje van 28.000 inwoners met een aantal torengebouwen waar de 'regering' huist, het Old Capitol is gelegen in een mooi parkje en niet open op dinsdag, toen wij er waren met een leugenachtige Michelin in de hand, en het tempelaspect bevindt zich uitsluitend aan de voorkant, met een ionische zuilenpartij, dus: welke tempel van Minerva bedoelt de Michelin? Die van Athena Nike? Maar één bewering is waar: het is een flawless Greek Revival creation. Wat er staat is mooi. Een paar fotootjes hierbij.

Na nog wat omzwervingen belandden we weer in Pittsburgh, plaats van aankomst en vertrek, en van een aantal universiteiten waaronder het befaamde Carnegie Mellon, genoemd naar de twee invloedrijke industriëlen van wie de wetenschappelijke stichtingen samengevoegd werden in 1967. Carnegie, steenrijk geworden in de staalindustrie, stichtte niet alleen in 1900 deze universiteit, maar gebruikte zijn rijkdom voor nog veel meer goede doelen en, in de geest van de tijd, voor o.a. een indrukwekkende verzameling afgietsels van klassieke en Europese beeldhouwwerken en architectuur, die hij vanaf 1895 liet onderbrengen in zijn Carnegie Museum of Art.

En opnieuw kwamen we het Parthenon tegen, nu langs de binnenkant, want één van de zalen van het museum is een replica van de cella van het Parthenon. Zo luidt het toch en ongetwijfeld wist men wel hoe het eruit zag vóór de Venetianen het toenmalige kruitmagazijn opbliezen. De zgn. Hall of Sculpture is echt een prachtige ruimte, met rondom Griekse beelden, waarin men graag ook trouwt of concerteert. Het is maar één van de vele zalen in het steeds groter geworden museum, maar voor ons onderwerp hier vermeld ik alleen die andere zaal, de Hall of Architecture, die bijna het tegenbeeld vormt van de Sculpture Hall, waar helderheid, eenvoud van lijnen en overzichtelijkheid de toon zetten. De Hall of Architecture (gemodelleerd naar het Mausoleum van Halicarnassus), een veel grotere ruimte, komt over als een brocantezaal, waarin alles te vinden is, maar niet zo eenvoudig. De baptisteriumpoorten van Florence, de Zeus van Otricoli, karyatiden, parthenonmaquette, enz., het staat er allemaal, maar overzicht is zoek. Het ene kunstwerk duwt het andere weg. Eenzaam en verloren in een hoekje ontdekte ik Homerus:-) Deze perceptie is natuurlijk een reactie van de verwende moderne bezoeker, die al overal geweest is en de beelden en gebouwen 'in het echt' gezien heeft. Een impressie ziet u hierboven.

Een eeuw geleden had men andere ideeën over replica's. En daarover heb ik weer bijgeleerd. Het maken van gipsafgietsels is een eeuwenlange drukke praktijk geweest vóór onze tijd van foto's en film en toerisme. Men haalde op die manier de kunstwerken naar de eigen stad, zodat studenten van kunst en architectuur met eigen ogen konden zien waar het allemaal om draaide. Het motto was "...that a replica of a masterpiece was superior to a mediocre original". Iedereen was zo in staat kennis te nemen van de klassieke cultuur. Met verbazing heb ik een afgietsel van meters en meters breed en hoog bekeken (van de façade van St.Gilles-du-Gard, mij onbekend tot nu toe) en dan pas beseft hoe belangrijk men dat afgieten vond. Carnegie heeft voor Pittsburgh een verzameling van ruim 140 stuks bijeengebracht.

Nu maakt men geen afgietsels meer, het zou de originelen kunnen beschadigen. Nog maar pas las ik het bericht over de 'schoonmaak' van de Venus van Milo, die allerlei sporen vertoond had van die afgietselpraktijk van eeuwen. Het kost natuurlijk niet zo veel meer om zelf naar Parijs te gaan kijken, en anders hebben we nog altijd 3D-video's. De tijden zijn veranderd.

Maar ik beveel de grootste argwaan aan tegenover een groene Michelin ;-)

zondag 4 juli 2010

Gratias maximas, papa

Vandaag wordt mijn vader 100 jaar. Zou geworden zijn.

Geboren in een schippersfamilie in Doel ging hij naar de lagere school in Sas van Gent, inbegrepen de twee 'uitbreidingsjaren', zodat hij als veertienjarige kon beginnen aan een leerjongensstage voor timmerman in Zelzate. De baas liet hem enkele jaren balken schaven, wat hij al snel meer dan beheerste, en in tussentijd leerde hij het timmervak door 'te stelen met zijn ogen', zoals hij het zelf formuleerde. Daarna volgde hij avondschool voor meubelmaker en werd zelfstandig aannemer van allerlei timmerwerken.

Toen er na mijn derde jaar middelbaar sprake van was om het meisje maar thuis te houden om te helpen in het huishouden, als een laatste stuiptrekking van het verstikkende victoriaanse matriarchaat, kreeg ik van hem de ruimte om verder te studeren, tot en met de onwaarschijnlijke studie klassieke talen.

Geschiedenis was zijn hobby. In onze tijd had hij dat ook kunnen studeren.

woensdag 26 mei 2010

Leraren Grieks en Latijn moeten op handen worden gedragen


Oscar van den Boogaard schreef op 7 mei een column in De Standaard over de Ilias, de kunst van het vertalen en de waarde van de lessen Latijn en Grieks in het middelbaar onderwijs. Hij besloot met de woorden die als titel hierboven staan. Ik ben het vaak niet eens met OvdB's opinies, en zelfs niet met enkele uitspraken in deze column, maar voor die vriendelijke slotwoorden zeg ik hem allerhartelijkst dank.

Hij raakte ook een punt aan waarmee een classicus heel zijn beroepsleven te maken krijgt: de leerlingenbevolking van zijn lessen en, daaraan gekoppeld, de hervormingsdrift van steeds maar andere potentaten die van dat Latijn en dat Grieks af willen. Het aantal leerlingen dat in het secundair Grieks of Latijn volgt, loopt terug, meldt Van den Boogaard. Vergeleken met drie jaar geleden zou het een daling zijn met zes procent. Daar gaan we weer...

Al veel te lang geleden volgde ik het gymnasium - in Nederland dus - in de alpha-richting, wat betekende dat ik in de laatste twee jaren negen uur Grieks en negen uur Latijn kreeg. Een horrorscenario voor leerlingen van nu. (En ook toen was niet iedereen daar gelukkig mee.) Ik kon mij er wel behoorlijk in vinden, maar, zoals ik een paar berichten geleden ook al zei: een beetje geschift zijn helpt. Die tijd is waarschijnlijk voorgoed voorbij, maar kijk, wat lees ik in een Trouw van drie jaar geleden (na Van den Boogaards column ben ik wat gaan rondsurfen): 'Gymnasium steeds populairder'. - Vanaf hier gaat het over de klassieken in Nederland, u bent gewaarschuwd ;-)
Blijkbaar deden zich in Nederland drie jaar geleden toestanden voor die wij in Vlaanderen nu ook courant meemaken: voor een plaatsje op een gewenst gymnasium was het dringen. Uitspraken van directeurs: "In het verleden vroegen ouders vaak wat het nut was van het leren van Latijn en Grieks. Nu horen we die vraag nooit meer" en "Een goede beoordeling (van de school in de pers M.H.) werkt als een rode lap op een stier.” (Een 'maatschappijkritiek' uit 2009 op het aanzuigeffect van de gymnasia vind je hier.)

Eerder een oneigenlijke motivering, en hoe staat het er nu voor? In een artikel in NRC Handelsblad van december vorig jaar figureren weer zulke gymnasia als in het artikel van Trouw, nu als verdedigers van het aloude klassieke-talenonderwijs tégen plannen om Latijn en Grieks in één vak te bundelen: GLTC. Omdat een eigen vertaling van klassieke teksten een ,,zware wissel op het puberbrein” zou trekken wilde men hierin die teksten aanbieden met een vertaling ernaast. In De Volkskrant van 12 januari kan men weinig goeds vinden in dit 'gymnasium-light'.

Het is de afgelopen eeuwen duidelijk bewezen dat een puberbrein aardig wat meer aankan dan een paar vertalingen uit het Latijn of het Grieks. Wat wél veranderd is is de wil en de zelfdiscipline om dat brein te laten werken, zowel bij leraren als bij leerlingen. Wie nog die ouderwetse mentaliteit bezit moet bovendien opboksen tegen de hedendaagse pamperpedagogie die het de puber 'gemakkelijker' wil maken, in plaats van hem voor ernstige uitdagingen te plaatsen. Spijtig genoeg zijn juist deze 'specialisten' te vinden in de kring van voornoemde onderwijspotentaten.

Het gevaar van de GLTC is (misschien tijdelijk) bezworen, zie dit artikel. De VCN, de Vereniging Classici Nederland, heeft de discussies op de voet gevolgd. (Cfr. hun Bulletin nrs. 134 en 135.) Als u de links hierboven bekeken hebt, zult u ook wel opgemerkt hebben dat er veel aandacht besteed wordt en blijkbaar veel belang gehecht wordt aan het onderwerp 'klassieke oudheid' en de aanwezigheid ervan in het onderwijs. Niet onverdeeld positief, maar we zijn het niet anders gewoon. Je vindt er telkens verschillende doorverwijzingen naar andere berichten hierover. Ik kan ze aanraden, ze geven een goede staalkaart van de opinies.

Nog niet lang geleden verscheen een opinie van Frits Bolkestein, nog steeds een invloedrijk man, in De Volkskrant, die goed illustreert hoe de taalkundige vorming van het Latijn en het Grieks onderschat wordt. Al die inspanningen om de taal te leren, die je na een aantal jaren vergeten bent, is volgens hem verloren tijd waarin je in vertaling kennis had kunnen nemen van een groot deel van de klassieke literatuur. Van belang voor hem is het statische pakket van de gelezen literatuur. Terwijl het aanleren van Latijn en Grieks een opvoedkundig proces is, door hem volledig miskend omdat het niet meer aanwijsbaar is in de volwassene die de leerling geworden is.

Beide zijn van belang, maar het laatste geeft een attitude mee, voor het leven, van zelfdiscipline en methode tot het verwerven van een taal en, meer uitgebreid, kennis. Het lezen van literatuur in vertaling is waardevol voor het verwerven van een brede blik op de ideeën van anderen, maar inderdaad, meneer Bolkestein, daar hoef je geen Latijn of Grieks voor in te richten. Daarom moet de core business van het oude-talenonderwijs steeds opnieuw en nadrukkelijk beklemtoond worden: de taalkundige training, die buiten het reguliere onderwijs nauwelijks te realiseren valt. Vertaalde literatuur kun je altijd gemakkelijk nog lezen, maar je weg leren zoeken langs de hinderpalen van een moeilijke brontaal om zelf de betekenis van een tekst te ontcijferen en zo je hermeneutische vaardigheden te ontwikkelen: dat vraagt een intensieve en waardevolle inspanning.

Tijdens mijn lessen Latijn en Grieks leerde ik dat de inhoud van taal zich niet zomaar gewonnen geeft. Lezen is altijd een vorm van vertalen. Vertalen wordt een manier van denken, gelaagd denken, bescheiden denken, eerbiedig denken ook. Mooi gezegd door Oscar van den Boogaard.

zaterdag 15 mei 2010

Commentariolum petitionis
of Hoe win ik de verkiezingen?


Wie vorige zaterdag naar het Oudmaarnietout-evenement in Leuven kwam wist dat het er niet over de vitaliteit van senioren zou gaan. Ook al leken veel elementen in die richting te wijzen: grijs was de hoofdkleur van het universiteitsgebouw, van de kale aula, van de verlichting, van de haren van de aanwezigen. Als je op tijd was gekomen bekroop de twijfel je of ze wel meer dan dertig man bijeen zouden krijgen. Je kon er het spreekwoordelijke kanon afschieten.

Een half uur later was het halfrond gevuld met ca. 250 colloquiumgasten en was een lezingenreeks begonnen van een kwaliteit die ik de laatste jaren niet veel meer heb meegemaakt. De sprekers bekeken hun onderwerp uit de klassieke oudheid met hedendaagse ogen en gaven vice versa antieke beschouwingen bij hedendaagse issues.

Er was een pleidooi voor het behoud van een Grieks-Latijnse waar nog tijd besteed zou blijven worden aan diepgaande moeilijke teksten, als een 'weldadig elders' in ons hedendaagse onderwijs. Het ging over de positieve waarde van retoriek, een onderwerp/vaardigheid die niet meer uit onze scholen geweerd zou mogen worden. Over Europese cultuur en tolerantie. Over vrijheid van meningsuiting en de aanzet daartoe in de Atheense democratie (met een knipoog naar de actualiteit: 'We blijven schatplichtig aan Griekenland'). Deze enkele omschrijvingen doen natuurlijk geen recht aan de degelijke en rijke argumentatie waarmee alles gebracht werd, maar het is niet mijn bedoeling om hier een samenvatting te geven. Hopelijk zetten organisatoren UGent en ULeuven de lezingen snel op hun website.

De hoofdvogel, voor mij, maar naar het applaus te horen ook voor de anderen, werd afgeschoten door Bart De Wever. In een onverdacht verleden had hij toegezegd te komen spreken, maar deze zaterdag wist iedereen dat ze een politicus in volle verkiezingsstrijd voor zich hadden. Iemand die in het niet-politieke leven een historicus is met een bewondering voor Caesar. Hoe conservatief kun je zijn ;-) Zou hij het afraffelen en snel verdwijnen? Dat laatste inderdaad, maar het eerste was een heerlijk commentaar bij het eigen politieke bedrijf, meer bepaald de kiesstrijd. Met een captatio benevolentiae en met gebruikmaking van dezelfde retorische trucs die hij op datzelfde moment aan het becommentariëren was illustreerde hij al doende hoe een politicus zijn gehoor hoort te bewerken.

En dit aan de hand van het Commentariolum petitionis van Quintus Tullius Cicero, jongere broer vàn, die dit tekstje voor broer Marcus uitgeschreven zou hebben als handboek voor zijn verkiezingsstrijd voor het consulaat. (Engelse vertaling hier) Zou, want die toeschrijving wordt betwist. Ik heb spijt dat ik nu pas het bestaan van deze tekst te weten kwam - of dat ik hem al die tijd vergeten was :-( -, want het zou heerlijke lectuur in de les Latijn geweest zijn; Quintus' adviezen zijn herkenbaar 'politiek' en actueel, wat niet altijd gelijk staat met 'ethisch hoogstaand'. Enkele door De Wever aangehaalde voorbeelden:

Pleeg karaktermoord op je tegenstanders, maak hen bijv. 'guilty by association': in hoofdstuk 2 en 3 wordt de beerput van Marcus Antonius en Catilina opengedaan. Quintus' advies in hoofdstuk 13: Zorg, indien mogelijk, dat er een nieuw schandaal over je tegenstanders aan het licht komt, iets met misdaad, zedeloosheid of corruptie, al naargelang het past bij hun karakter.

Maak gebruik van het 'bandwagon effect': hoofdstuk 9, waar Cicero de raad krijgt altijd veel aanhangers rond zich te hebben, vooral op het forum, zodat zijn zichtbare populariteit een 'aanzuigeffect' zou veroorzaken. (En niet lang na De Wevers speech kon hij van datzelfde effect profiteren, toen aanhanger Siegfried Bracke een vloed aan nieuwe partijleden aanbracht.)

Spreek de mensen persoonlijk en met hun naam aan en ga persoonlijk overal op uitnodigingen in: hoofdstuk 11 en 12 beschrijven het campagnevoeren tot in de details. (In de 'nomenclator', de slaaf die zijn meester moest helpen met het onthouden van de namen, ziet De Wever de huidige campagnemedewerkers.)

Als je om iets gevraagd wordt, beloof dit dan altijd en als je toch nee moet zeggen, doe het dan zo voorkomend mogelijk: hoofdstuk 11 over de 'verkiezingsbeloften'. (De Wever heeft na zijn speech beloofd, daarom gevraagd door de organisator, dat hij de tekst ter beschikking zou stellen. ;-)

donderdag 29 april 2010

De duiven van Delphi


Een paar dagen geleden wandelde er een duif rond in mijn tuin en voor mijn voeten. Een mooi diertje met een zacht verenpak, dat zich zonder angst liet oppakken en wegzetten, uit mijn weg. Even later lag hij op zijn zij, dood. Wat nu? Aan de ringen rond zijn pootjes te zien was het een postduif, het geluk van de duivenmelker. Hoe kon ik de eigenaar het droevige nieuws melden? Heel eenvoudig. Op de ongelooflijk verzorgde website van de Nederlandse duivenbond NPO (op één van de ringen stond NL) kun je klikken op 'Duif gevonden?'. Via de informatie op de ringen had ik onmiddellijk het telefoonnummer van de eigenaar te pakken. En deze vertelde me dat zijn diertje gelost was in Pomerol en op weg was geweest naar zijn hok in Baarn. Een afstand van 1000 km. Jammer.

Bij mijn zoektocht had ik en passant geleerd dat de snelheid van een duif in 'mpm' wordt uitgedrukt, wat 'meters-per-minuut' betekent. Een prijsduif kan bijvoorbeeld 1700 mpm halen, wat ongeveer 100 km per uur is. Ik ontdekte ook dat de duivensport in België uitgevonden is, in het Antwerpse. Waar een klein land groot in kan zijn ;-)

De eersten die zouden begonnen zijn met het kweken van postduiven waren de Grieken, tenminste volgens de website van de NPO. Bij Herodotus vinden we links en rechts 'duivenanekdotes', bijv. een over de stichting van het orakel van Dodona in Griekenland, waaruit je in ieder geval kunt opmaken dat men wist dat duiven zeer lange afstanden aankunnen. Vanuit Thebe in Egypte was een zwarte duif neergestreken in het noorden van Griekenland en had de mensen daar met een mensenstem duidelijk gemaakt dat zij een tempel voor Zeus moesten oprichten. Het hele verhaal vind je hier (Her. Hist. II, 55 e.v.).

Een nog mooier verhaal vind ik de (onderbouwde) hypothese van Robert Temple, een wetenschapshistoricus, die ik gevonden heb in Ancient Inventions van James en Thorpe (1994 p.528 e.v. - het boek is een schatkamer, van harte aanbevolen). Zij behelst een andere orakelanekdote in Herodotus, Hist. I, 46 e.v. Temple heeft zichzelf afgevraagd hoe het mogelijk was dat orakels zoals Delphi vaak zulke accurate uitspraken konden doen. Geloof in bovennatuurlijke krachten en helderziendheid kun je hem zeker niet aanwrijven ;-)

Over welke accurate uitspraak gaat het? De steenrijke koning Croesus van Lydië voelt de hete adem van de Perzen in zijn nek en besluit een orakel te raadplegen over welke verdere stappen hij moet ondernemen. Maar voordat hij deze vraag stelt doet hij eerst een 'marktonderzoek': wélk orakel is eigenlijk betrouwbaar? Hij stuurt delegaties naar een aantal Griekse orakels en zelfs één in Libye met de opdracht exact 100 dagen na hun vertrek aan de orakels de vraag te stellen wat hij, Croesus, die dag voor bijzonders aan het doen is. Delphi slaagt met vlag en wimpel, want dat antwoord was helemaal en tot in de details correct.

Toch had Croesus moeite gedaan om iets totaal onwaarschijnlijks (volgens Herodotus) te doen: hij had op de honderdste dag een lam en een schildpad in een koperen ketel, met deksel, gekookt. En de Pythia had op dezelfde dag verklaard:

Tot mij dringt nu de geur van den stevig ompantserden schildpad,Daar hij in 't koperen vat tegelijk met het lamschvleesch gekookt wordt.
Koper is onder zijn lijf, en koper ook dekt hem van boven.


Recht in de roos.

Van de machtige beheerders van het orakel van Delphi was bekend dat zij overal in de klassieke wereld connecties hadden en onderhielden, zodat zij als geen ander van de actualiteit(en) op de hoogte waren. Zij wisten meestal ook al lang op voorhand met welke vragen delegaties het orakel tegemoet reisden, zodat zij op hun gemak een antwoord konden fabriceren. Ook dit had Croesus met zijn plannetje willen uitsluiten. Maar de connecties van Delphi in het Sardes van Croesus - en dit is de hypothese van Temple - hadden nog andere pijlen op hun boog, meer bepaald postduiven. De afstand tussen Delphi en Sardes is ongeveer 700 km in vogelvlucht. In zeven à acht uur kan een raceduif die afstand overbruggen. Als 'Delphi' het vragenuurtje uitstelt tot 's avonds hebben ze zelfs nog ruim de tijd om hun antwoord in mooie hexameters te gieten, zoals Herodotus vermeldt. Hetzelfde geldt volgens Temple ook voor de correcte profetieën over de afloop van veldslagen voordat iemand hier al van op de hoogte was: de duiven waren sneller dan boodschappers te paard en te voet.

De hypothese van Temple kan niet bewezen worden met rechtstreekse verklaringen uit de oudheid. James en Thorpe: "Temple's case is based on circumstantial details - as it would have to be, since the priests would have guarded their secret very carefully. But these clues are so persuasive that it can hardly be doubted that he has discovered the truth about an "advance news" system used by the oracles. There is a mass of literary evidence to show that the oracles kept cotes for pigeons, doves or other birds, ostensibly because they were sacred to the divinity who spoke through the oracle. For example at Dodona, in northern Greece, the priests were said to receive messages from the god Zeus by listening to the cooing of doves; the guild of priestesses who transmitted the oracles even called themselves the Rock Pigeons."

Ze geven nog voorbeelden, maar dat zou in dit bestek te ver voeren. Ik in ieder geval ben overtuigd.

zaterdag 17 april 2010

Vulkaanhinder en ander meteorologisch ongemak


Voorlopig blijft de berichtgeving over de vulkaanstofwolken uit IJsland nuchter en wetenschappelijk onderbouwd. Het is nu nog wachten op bevlogenen en glazenboltuurders die wat sappigheid en kleur geven aan de verwachtingen over het voortbestaan van onze aarde of de bedoelingen van een god. Maar misschien raadpleeg ik niet de juiste media ;-)

Keizer Augustus (dit is tenslotte een blog over de klassieke oudheid), gewiekste mediamanipulator avant la lettre, wist wel weg met een aswolkje en andere meteorologische hinder. Bij de spelen, georganiseerd ter ere van Venus Genetrix, kort na de begrafenis van Iulius Caesar, zijn adoptiefvader, in de maand juli, 44 v.C., verscheen overdag een komeet aan de hemel, die nog een hele week zichtbaar zou blijven. Augustus, die toen nog niet Augustus genoemd werd, maar gewoon Octavianus heette, en die toen ook nog geen keizer was (dat begrip moest nog uitgevonden worden) was op dat moment volop bezig met de opbouw van zijn imago als the one and only geschikte persoon om het roer van Rome in handen te nemen.

Plinius de Oudere vermeldt de gebeurtenis in zijn Naturalis Historia (2, 93-94*) als hij het heeft over een tempel voor een komeet, de 'enige in de hele wereld', in Rome. De komeet was natuurlijk Caesar geweest, op weg naar zijn vergoddelijking in de hemel, zoals Augustus nadrukkelijk verklaard had, zich daarbij koesterend in de zon van zijn adoptiefvader. Dat de verschijning op de spelen voor Venus Genetrix was gebeurd was geen toeval, want Venus was toch de stammoeder van Caesar (en Augustus dus ook een klein beetje familie)? De 'komeet van Caesar' speelde ook later nog (daarover straks) een belangrijke rol in de consolidatie van Augustus als heerser over Rome. Plinius merkt op: 'eerlijk gezegd bleek het verschijnen van de komeet een heilsvoorspelling te zijn voor de hele wereld'. Dat kan tellen als compliment voor Augustus, door iemand die het niet nodig had hem naar de mond te praten, want hij leefde een eeuw later. Nog een eeuw later vinden we de komeet terug bij Suetonius (Leven van Caesar, 88).

Zo ook Plutarchus (Leven van Caesar, 69,4-5). In één adem heeft Plutarchus het over - en hier komt onze aswolk - een 'versluiering van de zon, die een heel jaar duurde en voor een barslechte oogst zorgde'. Plinius, gortdroog maar ter zake, zegt hierover (N.H. 98): Fiunt prodigiosi et longiores solis defectus, qualis occiso dictatore Caesare et Antoniano bello totius paene anni pallore continuo. (Soms laat de zon het afweten voor langere tijd, als voorteken, zoals ten tijde van de moord op dictator Caesar en de Antonijnse oorlog, met een bleek schijnsel gedurende bijna een heel jaar.)

Waar kwam die versluiering van de zon vandaan? Een eigentijdse auteur als Vergilius heeft daar een mooie beschrijving van gegeven:

Ille etiam exstincto miseratus Caesare Romam,
cum caput obscura nitidum ferrugine texit
impiaque aeternam timuerunt saecula noctem. (G. I,466-468)


'Hij (de zon) had medelijden met Rome na de moord op Caesar, toen hij zijn glanzende hoofd met een duistere roestkleurige laag bedekte en toen de goddeloze mensheid (daardoor) vreesde voor de intrede van een eeuwige nacht.'

Naast o.a. het beven van de Alpen, het verschijnen van bliksems bij heldere hemel en kometen (non alias caelo ceciderunt plura sereno fulgura nec diri totiens arsere cometae) heb je dan ook nog de Etna die aan het uitbarsten is (Quotiens Cyclopum effervere in agros vidimus undantem ruptis fornacibus Aetnam, flammarumque globos liquefactaque volvere saxa!). Aha. En dat allemaal in het jaar 44 v.C.
Vergilius was hét dichterlijke paradepaard voor de propaganda van Augustus, dus na deze passage over een hele reeks vreemde (natuur)verschijnselen na Caesars dood is het helemaal niet vreemd dat we op het einde de zending van Augustus als redder van Rome aantreffen:

Di patrii, Indigetes, et Romule Vestaque mater,
quae Tuscum Tiberim et Romana Palatia servas,
hunc saltem everso iuvenem succurrere saeclo
ne prohibete. (G. I,498-501)


Of, parafraserend: beste aloude eerbiedwaardige goden, laat deze jongeman zijn reddend werk voor Rome doen.

De aswolk dus. Sommigen hebben de vreemde meteorologische verschijnselen in 44 v.C. toegeschreven aan het rakelings passeren van de komeet langs de aarde. Tycho Brahe zou afdoende aangetoond hebben dat een komeet dat niet doet, dat het m.a.w. geen meteorologisch verschijnsel is, maar een astronomisch. Een logische overblijvende verklaring is dus dat de Etna de boosdoener is geweest met een aswolk, zoals ook dit artikel beweert.

Toen er in 18 v.C. weer een komeet aan de hemel verscheen was dit voor Augustus (toen wél keizer) een dankbare aanleiding om in een volgende propagandaversnelling te gaan. Kometen zijn tekens en deze was een teken dat er een nieuwe periode van heil aanbrak voor Rome, natuurlijk met Augustus aan het roer. Want deze komeet betekende de terugkeer van Iulius Caesar, om de keizer een steuntje in de rug te geven. (Ik heb hier nog geen Latijnse tekst over gevonden - hints welkom - en ga af op wat ik in vorige link gelezen heb.) In dat jaar gaf Augustus dan ook de (blijkbaar beroemde) denarius uit waarop hijzelf én de komeet van Divus Iulius afgebeeld staan.

-----------------------------
* Plinius, N.H. 93-94: Cometes in uno totius orbis loco colitur in templo Romae, admodum Faustus Divo Augusto iudicatus ab ipso, qui incipiente eo apparuit ludis, quos faciebat Veneri Genetrici non multo post obitum patris Caesaris in collegio ab eo instituto. namque his verbis in . . . . (-) gaudium prodit is: Ipsis ludorum meorum diebus sidus crinitum per septem dies in regione caeli sub septemtrionibus est conspectum. id oriebatur circa undecimam horam diei clarumque et omnibus e terris conspicuum fuit. eo sidere significari vulgus credidit Caesaris animam inter deorum inmortalium numina receptam, quo nomine id insigne simulacro capitis eius, quod mox in foro consecravimus, adiectum est. haec ille in publicum; interiore gaudio sibi illum natum seque in eo nasci interpretatus est. et, si verum fatemur, salutare id terris fuit. (Thanks to Bill Thayer for providing this text)

Cycade administration

After scrutiny of my main web page, where I found several dead links to very alive web sites, I have kicked my lazy behind and made an update. My apology to those who came to visit and were sent to nowhere. But since I have found the right url's very quickly, I suppose they did too, without my website's 'help' ;-)
You can now reach again, via Cycade, the following sites:
- Mr. Donn's Ancient History
- Naissance de la Démocratie
- Aiolos
- Carnet d'adresses sur l'antiquité gréco-romaine

donderdag 11 maart 2010

Grieksduits Duitsgrieks


De Nederlandse schrijver en Pindaroskenner Ilja Leonard Pfeijffer ziet zichzelf in een grootse traditie: "Pindarus vernieuwde de taal terwijl hij dichtte, hij had een eigen idioom en dat maakt het voor ons zo moeilijk om hem te lezen. Voor mij was dat juist de uitdaging. Bovendien loopt er een duidelijke lijn van Pindarus naar Lucebert, via Hölderlin die Pindarus woord voor woord in het Duits probeerde te vertalen; met dat 'nieuwe' Duits schreef hij dan weer oden, die grote invloed hadden op Lucebert".

Tot voor kort had ik van die vier alleen Pindaros (met mondjesmaat ;-) en Lucebert gelezen, en nooit aan een verband tussen die twee gedacht. Maar sinds ik mij nog maar pas onderdompel in Hölderlin, zie ik de verrassende overeenkomsten die Pfeijffer noemt. Of hij zelf ook in dat rijtje past moet ik nog ondervinden: aan Pfeijffer ben ik nog niet begonnen.

Sommigen noemen de Pindarosvertalingen van Hölderlin complete nonsens en onbegrijpelijk. Ik ben het daar niet mee eens. Ze zijn wel degelijk te begrijpen, als je doet waartoe de tekst je dwingt: langzaam lezen. Want Hölderlin maakt volop gebruik van wat hij als een 'zielsverwant' kenmerk van het Duits en het Grieks beschouwt, de flexie, en slaagt er volgens mij perfect in de Duitse woorden op hun Griekse plaats te laten staan. Zo komt de tekst ook voor een Duitser, nu, waarschijnlijk al archaïsch over, maar voor een niet-Duitser als mezelf is het daarbij voortdurend zaak te kijken naar uitgangen en me te herinneren wat het geslacht van die woorden is (dus waar bijvoorbeeld een lidwoord als 'der' op slaat).

Je kunt zeggen, wat voor plezier is er dan nog aan? Evenveel als Pindaros in het Grieks lezen? Volgens sommigen ben je dan wel goed geschift, vermoed ik :-) Laat ik het een prettige geschiftheid noemen. Doordat Hölderlin in deze vertalingen de 'normale' constructie van de Duitse zinnen laat varen krijgt de tekst het verrassende effect van 'iets nieuws' en kan hij veel intenser beleefd worden. Wat Pfeijffer ook bij Pindaros en Lucebert ervaart: "Wat ik van Pindarus en Lucebert heb geleerd, is een bepaalde vorm van compromisloosheid. Als de taal niet meer voldoet, moet de taal maar veranderd worden. Een bereidwilligheid tot het experiment waarin ook de taal niet wordt gespaard."

Voor mijn mede-geschiften volgen hier de eerste twee strofen van de eerste Pythische ode van Pindaros (*) en van Hölderlins vertaling (en onderaan een Engelse prozaversie).

χρυσέα φόρμιγξ, Ἀπόλλωνος καὶ ἰοπλοκάμων
σύνδικον Μοισᾶν κτέανον: τᾶς ἀκούει
μὲν βάσις, ἀγλαΐας ἀρχά,
πείθονται δ᾽ ἀοιδοὶ σάμασιν,
ἁγησιχόρων ὁπόταν προοιμίων
ἀμβολὰς τεύχῃς ἐλελιζομένα.
καὶ τὸν αἰχματὰν κεραυνὸν σβεννύεις
ἀενάου πυρός. εὕδει δ᾽ ἀνὰ σκά-
πτῳ Διὸς αἰετός, ὠκεῖ-
αν πτέρυγ᾽ ἀμφοτέρωθεν χαλάξαις,

ἀρχὸς οἰωνῶν, κελαινῶ-
πιν δ᾽ ἐπί οἱ νεφέλαν
ἀγκύλῳ κρατί, γλεφάρων ἁδὺ κλαΐ-
στρον, κατέχευας: ὁ δὲ κνώσσων
ὑγρὸν νῶτον αἰωρεῖ, τεαῖς
ῥιπαῖσι κατασχόμενος. καὶ γὰρ βια-
τὰς Ἄρης, τραχεῖαν ἄνευθε λιπὼν
ἐγχέων ἀκμάν, ἰαίνει καρδίαν
κώματι, κῆλα δὲ καὶ δαιμόνων θέλ-
γει φρένας, ἀμφί τε Λατοί-
δα σοφίᾳ βαθυκόλπων τε Μοισᾶν.

Goldne Leier Apollons
Und der dunkelgelockten
Beistimmendes der Musen Eigentum;
Welche höret der Tanz, der Heiterkeit Anfang,
Es gehorchen aber die Sänger den Zeichen,
Des reigenführenden, wenn des Eingangs
Zögerungen machest erschüttert,
Und den scharfen Blitz auslöschest
Des unaufhörlichen Feuers. Es schläft aber
Über dem Zepter Jupiters der Adler, den schnellen
Flügel auf beiden Seiten niedersenkend,

Der Herr der Vögel; eine schwarzschauende aber
Ihm eine Wolke
Über das gebogene Haupt, der Wimpern
Süss Gefangnis, giessest aus. Er aber schlafend
Den feuchten Rücken erhebt. Von
Deinen Schlägen gebändigt. Denn auch
Der gewaltige Ares, den rauhen beiseite lassend
Der Speere Gipfel, erheitert das Herz
An Besänftigung. Die Zaubersänge aber auch
Der Dämonen besänftigen die Sinne, nach des Latoiden
Weisheit und der tiefgeschossten Musen.

Hölderlin was geboeid door de hiëratische sfeer van Pindaros' poëzie (die in zijn eigen werk terug te vinden is), maar zou volgens sommigen deze vertalingen als een experimentele oefening voor zichzelf opgevat hebben, en niet van plan geweest zijn ze te publiceren. IJverige filologen hebben anders beslist. Ze hebben letterlijk alles wat ze maar gevonden hebben van Hölderlin gepubliceerd, hij had er zelf geen zeg meer in ;-) Waarmee wij die interessante teksten nu gelukkig kunnen lezen.

Hölderlin en de Grieken: er valt nog heel wat meer over te zeggen - maar dat voor een volgend bericht.

-------------------------------------------
Golden lyre, rightful joint possession of Apollo and the violet-haired Muses, to which the dance-step listens, the beginning of splendid festivity; and singers obey your notes, whenever, with your quivering strings, you prepare to strike up chorus-leading preludes. You quench even the warlike thunderbolt of everlasting fire. And the eagle sleeps on the scepter of Zeus, relaxing his swift wings on either side, the king of birds; and you pour down a dark mist over his curved head, a sweet seal on his eyelids. Slumbering, he ripples his liquid back, under the spell of your pulsing notes. Even powerful Ares, setting aside the rough spear-point, warms his heart in repose; your shafts charm the minds even of the gods, by virtue of the skill of Leto's son and the deep-bosomed Muses. (Perseus) (Perseus - Grieks)
---------------------------------------------------
(*) De Griekse tekst komt uit Perseus, maar hierboven krijgen sommige woorden een spatie vóór een spiritus lenis. Vervelend, maar ik kan het niet verhelpen. Blogger is niet volmaakt.

woensdag 24 februari 2010

Apotheose


'De verklaring van Bouckaert na het partijbestuur van maandag, als een gestrafte schooljongen naast LDD-voorzitter Jean-Marie Dedecker, was de pijnlijke apotheose van wat midden vorige week begon als een strategische en tactische blunder'. (DS 24/02/10, p.10)
Pijnlijk oxymoron, Peter De Lobel. En 'de apotheose van een blunder'? Het taal kruipt waar het niet gaan kan.

zondag 14 februari 2010

Homerus als krachtbron


In Ons Erfdeel, februari 2009, mij onlangs toegestuurd, vond ik een artikel met de titel 'Cultuur is collectieve herinnering' van H.W. von der Dunk, een Nederlandse historicus. Ik kan het er voor het grootste deel meer dan eens mee zijn, een intelligente stem in het huidige identiteitsdebat. Hij schuwt ook geen politieke opmerkingen: "Voor het grote liberaal-burgerlijke beschavingsoffensief in de negentiende en vroege twintigste eeuw gold het devies: de massa optrekken naar het peil van de bovenlagen. In de loop van het democratiseringsproces vond er een omkering plaats en het devies werd: de bovenlagen aanpassen aan het peil van de massa. Het omgekeerde heette 'elitair' of 'paternalistisch'. Het wordt tijd die begrippen te ontsmetten." Ik kan het artikel van harte aanbevelen, ondertussen citeer ik het (eerste) gedeelte waar hij over Homerus spreekt.

Wie herinneringen leest over verschrikkingen, zoals in de concentratiekampen en gevangenissen van nazi-Duitsland, maar ook over frontervaringen waar soldaten dagenlang de dood voor ogen hadden, stoot herhaaldelijk op de bekentenis dat het opzeggen van gedichten en liederen de geestelijke zuurstof was waaruit weerstandsvermogen werd geput. Net zoals de gelovigen die in nood naar de Bijbel grepen. Het waren bevoorrechten die ze uit het hoofd kenden als een rollator om overeind te blijven. Daarbij rijst onwillekeurig vandaag bij mij de vraag of zo'n vademecum niet van generatie tot generatie steeds zeldzamer is geworden na de vele onderwijsvernieuwingen waarbij de eeuwenoude orale traditie inmiddels volledig is verdwenen en verregaand door de reductietaal van digitale informatie, laptop en internet is vervangen. Het waren ook niet toevallig vooral de oudere generaties al in de Eerste en ook nog in de Tweede Wereldoorlog, zij die nog in het begin van de vorige eeuw op school hadden gezeten, die hierbij uitblonken.
Homerus als een krachtbron in nood, hoe is dat mogelijk? Wat konden de legendarische Griekse en Trojaanse helden uit een mythische tijd een halfverhongerde gevangene in Dachau, een voor uitroeiing bestemde in het getto, een gijzelaar die het damocleszwaard van vergelding boven het hoofd hing nog zeggen? En waarom ontstonden er zelfs gedichten zoals de sonnetten van een ter dood veroordeelde in de cel, die ze omklemde voor het vuurpeloton? Woorden - zo zal het spontane antwoord luiden - zijn vleugels die ons weliswaar niet in acht uur door de ruimte over de oceaan brengen maar veel belangrijker, à la minute eeuwen terug door de tijd. We verdubbelen ons, zijn tegelijkertijd hier en heel ergens anders en we zien ons en onze situatie daardoor ineens ook vanuit een ander platform en los van onszelf. Grote dichtkunst disciplineert en bedwingt het ondraaglijke, lijden en gruwelijkheden door ze naar een bereik te transporteren waar heel andere bovenpersoonlijke esthetische wetmatigheden heersen. Dat geldt zelfs als we onze eigen situatie omzetten in woorden en daarmee niet enkel lijdend object blijven. Vandaar de talloze dagboeken uit oorlogstijd. Maar bij Homerus en andere vooral klassieke dichters die in bange uren gereciteerd, soms ook nog gelezen konden worden als de omstandigheden dat toelieten, gebeurde daarbij denk ik nog iets meer en iets anders dan enkel de inspirerende transformatie van een werkelijkheid. De tekst riep niet alleen zichzelf op, het strijdgewoel rond Troje of Odyssseus' avonturen ... de tekst verwees de gevangene of frontsoldaat daarbij terug naar zijn eigen verleden, naar vroeger, jeugd, schooljaren, de vrijheid toen men dat allemaal leerde kennen en misschien nog niet eens zo begrijpen en appreciëren kon. Homerus, Shakespeare of Goethe werden tevens een groet uit een normale gelukkige tijd. Een tekst, vooral een klassieke tekst is nooit enkel wat hij is en zoals hij uit de handen van de maker kwam. Hij draagt stiekem ook de vele generaties van lezers en liefhebbers onder zijn jas mee die ervan genoten en geleerd hebben, de affecten die hij teweeggbracht, de betekenis die hij voor tallozen kreeg en de eigen fase en omstandigheden toen men hem leerde kennen net als bij muziek. Homerus staat voor een kleurrijk lichtgevend en doorzichtig universum zoals andere grote dichters. Een universum dat definitief voorbij lijkt, dat de absurde realiteit van kampen en van het inferno dat daar door mensen werd ontketend nog niet kende, maar ook heel onze huidige technische wereld van kernenergie, computer, biogenetische manipulaties. Toch misleidt die indruk. Meer dan zes eeuwen voor Auschwitz komen we in plaats van het infame cynische "Arbeit macht frei" boven de ingangspoort al het ware motto ervan tegen in Dante's visionaire "Lasciate ogne speranza voi ch'intrate". Wat voor ons een doorschijnend universum van literatuur en kunst is, omvat ook de menselijke monsterlijkheden en slechtigheden, anders zou het ons niet bij alle afstand als "waar" en herkenbaar kunnen raken. Het is doorschijnend dankzij de paradoxale magie van het woord als bron van troost, bevrijding, zelfs genot. We worden opgenomen in een tijdloze ruimte die aan het vluchtige heden onttrokken lijkt en die toch ernaar verwijst in een wonderlijke wisselwerking. Die ruimte noemen we "de cultuur" en cultuur omvat altijd een symbiose van heden en verleden. Ze is onbestaanbaar zonder verleden.